maandag 26 december 2011

'Feesten' zonder haar...


Voor het eerst, in de negenenveertig jaar dat ik besta, moeten wij de feestdagen door zonder ons ma…
De dokter wil haar nog niet laten gaan. Kamer 189 houdt haar vast…

Over een paar dagen moet ik boodschappen doen voor het feestmaal.
Het zal met loden benen zijn.
Ik heb er geen zin in, in een feestje.

Ieder jaar zat ons ma, daags voor oudejaar, aan mijn keukentafel om te helpen met het schillen van de schorseneren of wortelen, het schoonspoelen en hakken van de peterselie, het schillen van de aardappelen,…
Niemand kan aardappelen schillen als zij. Zorgzaam flinterdun, zodat niets verloren gaat…
‘De meeste vitaminen zitten net onder de schil’, zei ze dan, elk jaar opnieuw. ‘Jij schilt de aardappelen véél te dik!’

Dit jaar zal het anders zijn.
Ik weet nu al dat ik me verloren zal voelen zonder haar.
Ik zal zelf de aardappelen schillen voor de feestelijke puree. Té dik, dat weet ik nu al…
En in de peterselie zal hier en daar een taai steeltje zitten, want ik heb haar geduld niet geërfd om ieder takje onder handen te nemen…
Ik vrees dat de schorseneren dit jaar onder zwarte spikkels zullen zitten…
Ook daarvoor nam ons ma de tijd. Spierwitte schorseneren kwamen vanonder haar handen…

En op de laatste dag van dit jaar, zullen wij aan het feestmaal zitten, onze gedachten bij haar.
Zij zal niet op haar plek zitten, hier, aan het hoofd van de tafel.
Er zal geen lege stoel zijn. Ze is nog bij ons. Maar toch heb ik er moeite mee om iemand op haar plek te laten zitten.
Misschien doe ik het zelf wel.
Misschien is het dan minder wrang…

Het was een eeuwigheid geleden dat ik nog een kerstwens had uitgesproken.
Ik vroeg om mildheid voor kamer 189, met in mijn achterhoofd nog een grote belofte.
Ik moet die belofte niet nakomen.
Die grotere macht, waar ik al lang niet meer in geloof, heeft zijn onkunde, of zijn ‘non-existance’ (bestaat daar een Nederlands woord voor?...) nog maar eens bevestigd.
Na mijn wens kreeg ons ma er nog een ziekte bij… Zomaar.
En als ‘voorproefje’ voor wat ons onvermijdelijk te wachten staat, moet zij, van ons gescheiden, het nieuwe jaar in.
Zij die zoveel belang hecht aan samen zijn met haar meest dierbaren.
Zij die bleef leven voor ons toen onze pa was overleden. Vóór hem, verloor ze nog drie kinderen.
Wij zijn haar alles, en ze keek uit naar de feesten. Naar die gezellige warmte…

In al mijn wanhoop spreek ik het hier nog eens uit: als er een God bestaat, en als Hij Liefde is, dat Hij dan Zijn goedheid toont aan ons ma. Zij is één en al liefde!
(+ mijn hernieuwde belofte)
Ik hoop dat ik dit gezegd heb, met genoeg overtuiging, en met genoeg hoofdletters.

Nu is het wachten op Zijn teken…

zaterdag 24 december 2011

Gratia plena...


Op kleine benen de ijsnacht in,
met stekelige sterren,
messcherpe maan,
en een tij, dat vloedig strandt,
klampt zich vast aan het aardse.

Minzaam strijkt de wind het golven van haar schoot.

In dit laatste seizoen baart haar zee hemelshoge liefde.

donderdag 22 december 2011

Waar is hij...?


Waar is de Vriezeman…? Die uit mijn kindertijd…
Dit is nochtans zijn seizoen.
Nu zou hij het land moeten bezaaien met ijzige witte decors en krakende bevroren plassen.
Hij zou nu moeten regeren en niet zijn plaats afstaan aan een opdringerige, veel te lange herfst, die van geen ophouden weet.

Als dit de winter is, dan moet de straat leeg zijn.
In winters bespeur je slechts af en toe een enkeling die de kou trotseert. Ineengedoken, de muts tot net boven de ogen, handen diep in de zakken begraven, met een mistige ademwolk die, in een zekere cadans, voor hem uitwaait.
In diezelfde winters maken de poezebeesten van de buurt er een sport van om een plek te bemachtigen op de warme motorkap van een net geparkeerde wagen en voeren troepen mezen oorlog voor de eigendomsrechten van die ene mezenbol…

Niets van dat alles dit jaar…
Het roodborstje dat zich rond deze tijd komt tegoeddoen in onze tuin, is in de verste verte niet te bespeuren. Hij zorgde nochtans voor het perfecte plaatje.
Als op een ouderwets kerstkaartje zat hij mooi rood te wezen in een achtergrond van wit met nog een vleugje groen…
Je kon hem zelfs op ooghoogte bewonderen. Zo gewend was hij geraakt aan onze passage door zijn winterverblijf.
Ik vraag mij af op welk adres hij nu eet…

Er zijn geen zekerheden meer.
Zelfs de seizoenen laten het afweten.
Toen ik kind was, ging in november de kachel aan in huis.
Dit ritueel luidde het begin van de winter in. We wisten dat de kou zou komen en die kwam!
Elk jaar breide ons ma een nieuw setje wanten, muts en sjaal, en op koude dagen lagen die voor te warmen op de rand van de stoof tot het tijd was om naar school te gaan.
Zelfs met die warme wol, zo herinner ik mij, was de kou niet te harden.
Het leek een eeuwigheid te duren voor er weer leven kwam in dat half bevroren gezicht.
Handen en voeten tintelden in een poging om weer op te warmen, en mijn god, dat deed zeer! Dat staat me nog zo levendig voor de geest! Voor een kind is dat een marteling!
En ’s anderendaags was er weer zo’n dag.
Een heel seizoen lang, van ijsbloemen op het slaapkamerraam, ijskegels aan de dakgoot, feeëriek getooide takken en grassprieten die glinsterden in de winterzon.
En de geur van vrieslucht gemengd met die van het stijf bevroren wasgoed aan de waslijn onder het afdak… Als je daar al rennend tegenliep, had je kans op een buil of een snijwond! Zo hard waren die hemden en onderbroeken!
Op school werden een aantal emmers water over de speelplaats gekieperd die, na wel heel korte tijd, veranderden in echte ijsbanen.
Daar vlogen alle kinderen op af en het werd een bonte mix van groot en klein die niet altijd ongehavend uit de strijd kwamen… De blauwe plekken of de zeldzame schaafwond moest je er bijnemen, maar die wogen niet op tegen het plezier en de samenhorigheid die doorzinderden tot in de klas.

Soms herken ik dit tafereel uit mijn kindertijd, als op een zeldzame keer de kreek dichtgevroren is en een massa mensen zich daarheen begeeft om te gaan glijden.
Ook daar dan niets dan glunderende gezichten en kreten van plezier en spanning. Geduldige ouders helpen hun kroost met hun eerste schaatspassen op het ijs, of ze trekken de slee als gedweeë rendieren… En niemand klaagt.
Er zijn ook de toeschouwers die op hun manier deelnemen aan de pret. Zij staan te genieten aan de kant en maken een praatje met hun ‘buur’…
Daar horen steevast hun nostalgische herinneringen bij over hun eerste ijservaring, de slee die hun vader in mekaar timmerde met een oude stoel, de schaatsijzers die onder de schoenen werden gebonden, …, over hoe ze risico’s namen want dat vroeger niet gecontroleerd werd hoe dik het ijs was of dat ze bij de boeren op de weiden gingen schaatsen…

Daar valt op hoe het ijs mensen verenigt.
Bedolven door gedachten aan hun kindertijd, lijken zij milder te worden, en minder afstandelijk.
Of is het de bijtende kou die hen fragieler en kwetsbaarder maakt…? Zoeken ze daarom toenadering bij elkaar…?

Als dit de winter is, dan zou de straat leeg moeten zijn en dan zou iedereen op de kreek moeten staan, verenigd in de koude, zich verwarmend aan het kleurige schouwspel en aan elkaars glimlach…

Daar kan geen aangelegde schaatsbaan tegenop.
Niets vervangt de echte Vriezeman. Die uit mijn kindertijd…
Alleen hij kan zorgen voor die ongedwongen en warme sfeer.

maandag 19 december 2011

Toeval...?


Bestaat het toeval…? Of zijn de lijnen van een leven op voorhand uitgetekend…?
Zou er een planning zijn van geboorte tot dood…? Alle gebeurtenissen vastgelegd, en onontkoombaar…?
Waarom komen bepaalde mensen op je pad?
Waarom laten passanten soms een onuitwisbare indruk terwijl sommigen, die je als kennissen beschouwt en regelmatig ontmoet, nauwelijks een meerwaarde betekenen in je leven…?
Is het deze tijd van het jaar, donker en vervuld van nostalgie, die tot nadenken dwingt…?

Het begon bij het begin van de herfst.
Een schamele zon overgoot de dagen, deed nog een poging om de zomer te verlengen.
Ze slaagde er zelfs in de natuur te verwarren, zodanig dat nu, in de borders van mijn kleine tuin, het groen van de voorjaarsbloemen naakt onder een koude winterhemel staat.
Ik zal het toedekken met een bedje van stro, maar ik vrees het ergste…

Het was in die tijd van uitgestelde kilte dat een bijzondere rollercoaster van herenigingen startte met mensen uit het verleden die op de één of andere manier, of om één of andere onbevestigde reden, weer mijn leven kruisten…
Elk van hen had ooit een bijzondere plek op een bepaald moment van mijn traject maar was, door omstandigheden, zomaar een andere weg opgegaan zonder dat we elkaar ooit nog tegenkwamen.
Zo vergingen jaren.
Ik dacht nog wel aan hen. Vroeg me soms af hoe het met hen ging, waar ze waren…
En telkens weer riep de herinnering mooie tijden op, vol vriendschap en genegenheid, overspoeld met een gevoel van een zekere tristesse om wat ooit was, om wat we ooit deelden. 
Was alles dan zonder betekenis, en zinloos geweest…?

Als er een planning van mijn leven bestaat, dan staat daarin geschreven dat, in het najaar van het jaar 2011, de grote hereniging plaatsvindt van ‘oude vrienden’.
Ondertussen tel ik er vier die ik, soms zelfs langer dan vijftien jaar, niet meer gehoord of gezien had en die nu spontaan weer contact hebben opgenomen.
Zomaar, uit het niets, kwam ik hen tegen. En alsof tijd niet bestaat, pikten we de draad weer op en leek het of we gisteren nog samenzaten en ronduit vertelden over wat ons bezighield.

Toeval…?
Of waakt er iemand over mij die nu al weet dat ik op hen zal moeten leunen…?
Kent die de lijnen van mijn leven en weet die dat er een tijd komt waarin zelfs ‘het meest zorgvuldig aangebrachte strobedje’ het verlies niet zal kunnen voorkomen…?
Dat de koude zal komen. En donkere, trieste en eenzame dagen.
Zijn zij de gezanten die over mij moeten waken…?

Dit is de tijd die doet voelen, tot in het merg van je ruggengraat, en die doet beseffen waar het om gaat in dit leven.
De vergankelijkheid van alles, vervat in een seizoen. Met afstervend groen, kale bomen, dorre weiden,...
Meer nacht dan dag…
Meer donkerte dan licht…
Tot eeuwige duisternis gedoemd. Onontkoombaar. Tot ooit nooit meer…
Maar tegelijkertijd ook de belofte van een nieuw seizoen, voor hen die nog tijd is gegund.

Laat het ‘een gelukkig toeval’ zijn dat zij die mijn verleden kennen ook mijn toekomst zullen delen in dezelfde cadans van toen.
En dat er geen bijzondere reden is voor deze onverwachte reünies.
Dat ik de enige gezant ben in dit verhaal die mag verkondigen dat straks alles herstelt en hernieuwt.
Dat is wat ik nu wil geloven.

zondag 18 december 2011

Kamer 189...


Kerstperiode…
Meligheid troef op tv.
Plots geen films vol geweld en seks, maar zoet kabbelende verhalen met elfjes, sprekende ezels, zingende kerstbomen…
En dat in schril contrast met de beelden die je dagelijks in het nieuws ziet.
Het feest van de vrede en het licht…? Mijn oor! (vertaling: vergeet het!)
In een fantasiewereld misschien, want daar deelt een miljonair zijn geld uit aan de armen, krijgt elk kind zijn gewenste cadeau, wil iedereen kost wat kost met zijn familie rond de feesttafel zitten,…

Ik wist dat ze bestonden, en nu heb ik er sinds vorige week, al twee ontmoet.
Mensen die alleen op de wereld zijn. Waar niemand naar omkijkt, of, als er al iemand naar omkijkt, dan is het niet van harte of niet omdat ze bekommerd zijn maar met slechts één doel: op bezoek gaan om later te erven…

Ze zitten op één kamer, de twee verlaten vrouwen, samen met ons ma, in de afdeling geriatrie.
De ene, alert van geest, sukkelt met haar bekken.
Zij bleef, tot haar grote verdriet, kinderloos. Zo bleek toen ik ons ma omhelsde om afscheid te nemen en zij in tranen uitbarstte….
Ik was er eerst wat beduusd van. Voelde me zowaar schuldig dat mijn doen die vrouw zo had geraakt.
Ik heb haar in mijn armen genomen en haar een kus op haar voorhoofd gegeven. Meer kon ik niet doen, maar het stilde haar verdriet niet.
Nochtans is er een nicht van haar, die haar dagelijks komt opzoeken. Kort. Maar ze komt.
Zij komt met dat ene doel.
‘Mijn man en ik waren intellectuelen,’ vertelde de vrouw, ‘we hebben goed en rijk geleefd. Ik heb één nicht die zich de discipline heeft opgelegd om mij te blijven bezoeken, en ik ben rijk. Zij weet waarom ze komt. Ze zal goed af zijn…’
Haar domein lag naast dat van de grootste aandeelhouder van een grote, gekende brouwerij. Geen buurt voor arme sukkelaars.
‘Tante woonde in een kasteel.’, zei de nicht met nog een ferm bevestigende hoofdknik.
De oude dame en haar man woonden ook jaren in ‘de Kongo’. Geen vraagtekens dus waar het fortuin vandaan kwam…
Een beetje een wrang gevoel bij deze ‘wetenschap’, maar dat doet niets af van haar hulpeloosheid.
Ze kan niet uit de voeten, hangt af van de verzorging van anderen, heeft een wakkere intelligente geest, en aanvaardt -uit pure eenzaamheid- dan maar de aalmoes van valse genegenheid die haar nicht haar toewerpt…
Bij het afscheid, geen kus of omhelzing.
Alleen een nuchtere: ‘tot morgen’. De dagelijkse plicht is volbracht. Je ziet, als het ware, de eurotekens fonkelen in haar ogen en met een kordate stap maakt ze zich uit de voeten. Weg van haar fragiele tante, de wereld in die zoveel aanbiedt, voor straks…
Tussendoor vroeg ze aan ons om niet te spreken over 'naar huis gaan' want anders zou ze misschien met de Kerst nog haar tante 'aan haar been hebben'...
Dat zegt genoeg.

De andere vrouw, totaal van de wereld, weet niet wat er met haar scheelt.
Ik denk niet dat ze weet waar de bel hangt die de verpleging alarmeert, mocht er iets met haar aan de hand zijn.
Ze zit eenzaam, het hoofd gebogen, in haar zetel en kriebelt af en toe de armleuningen. Dat lijkt haar rust te geven.
Één keer per week komt er iemand van het rusthuis waar zij woont, om haar een stapel kleding te bezorgen zodat ze weer een week verder kan.
Verder komt er niemand. Geen ziel. Geen luis.
Ze geniet zienbaar van de animatie op de kamer als de nicht er is, en als wij er zijn om ons ma te bezoeken.
Dan richt ze af en toe het hoofd op en glimlacht breed.
We proberen haar te betrekken in een gesprek, en af en toe doet ze haar beklag over al diegenen die zeggen dat ze geen kleren heeft. Ze had nochtans gespaard. Vele centjes. Maar nu brengen mensen haar kleding…
Kleding van overleden bewoners van het rusthuis, maar dat weet ze niet.
De rok te kort, de broek te lang, de trui te kort of te groot… Zij vindt het allemaal goed.

En dan ons ma.
Ze past niet in de geriatrie, maar op een bepaalde leeftijd word je in die afdeling gedumpt.
Ze huilde toen ze alle ellende zag rond de tafel. Je eet in groep, in de geriatrie.
Het was duidelijk een schok voor haar. Ze moest ervan bekomen.
Je mag niet alle oudjes als versleten, warrig, en ‘einde leven’ beschouwen. Dat schijnen ze daar te vergeten. Algemene reglementen voor de hele afdeling, Alzheimer of niet…
Ons ma is helder van geest en wil vooruit. Ondanks de mankementen.
De passage zal tijdelijk zijn, maar zo confronterend dat het volgens mij niet gezond is om een ouder mens met deze variëteit aan ‘oud zijn’ te choqueren.
Het beneemt de levenslust en doet waarschijnlijk denken ‘ik ben ook oud, dus mijn toestand kan niet veel beter zijn. Dit is wat mij te wachten staat. Dit is bijna het einde.’
Wij proberen met onze aanwezigheid elke dag het tegendeel te bewijzen.
Wij doen haar voelen dat wij haar nodig hebben, we zeggen haar dat ze de indrukken die haar droevig maken aan de kant moet zetten, dat dit maar tijdelijk is en dat ze gauw weer thuis zal zijn, we bieden haar een horizon…, maar af en toe verdwijnt haar blik in verstard denken… Deze omgeving is niet goed voor haar.

Bijna Kerst.
Drie bejaarde vrouwen verzameld op één kamer.
Een leven lang hebben zij gezorgd voor iemand, voor iets.
Ooit waren zij verliefd, lagen zij krom van het lachen, stonden ze volop in het leven, keken ze uit naar de feestdagen om het samenzijn te vieren…
Ooit waren zij hoe wij nu zijn….
Drie vrouwen veroordeeld tot een ziekenkamer.
De ene rijk, de andere arm, en dan ons ma, ertussenin.
Zelfs de sneeuw, die een zacht wit deken over de wereld legt, kan de grijsheid niet vervagen. De grijsheid in hun blik. Zij willen daar niet zijn!...
Een feest van vrede en licht…? Niet voor iedereen.
Geen van hen vindt vrede in hun toestand. Niemand wil gekluisterd liggen aan een bed, wil verankerd zitten aan een zetel.
En het licht…?
Het enige lichtpunt voor ons ma, is dat wij er zijn. 
Wat is het lichtpunt voor de anderen?...

Nooit eerder sprak ik een wens uit voor de Kerst. Nooit stond er iets op mijn verlanglijst.
Vandaag wens ik, uit het aller-diepste van mijn hart, dat ons mama thuis mag zijn op kerstavond.
Dat zij bevrijd mag zijn van dit oord van miserie en met ons samen aan tafel mag zitten.
Daarbij wil ik haar kamergenotes niet vergeten. 
Ik wens hen hetzelfde toe, hoewel ik niet weet hoe hun kerstavond dan zou zijn... 
Wie zou hen 'welkom' heten?...
Als deze tijd mildheid moet brengen, laat het in kamer 189 zijn...




vrijdag 16 december 2011

Stof in de ogen...


Met een gehavend oog halveert mijn blik op de wereld.
De waas verzacht de afgelijnde realiteit.
Alles ziet er mysterieuzer uit, als in een oude Hitchcock film, maar dan in kleur.
Er hangen nevels in mijn ogen. Sluiers wolkjes die mijn beeld omkaderen.
Alleen de kern, wat zich in het midden afspeelt, zie ik in detail.
Zo moet een paard met oogkleppen op zich voelen. Gedwongen om zich te focussen op wat voor hem ligt, terwijl aan de zijkant de groene wei lonkt…
Gelukkig geen nevels in mijn hoofd.
Mijn geest werkt op volle toeren. Er is geen afleiding, behalve de gedachte die de irritatie omsluit van niet te zien wat ik zou willen zien.

Dit is een tijdelijk euvel.
Mijn gevecht tegen de stofwolken van pleister en beton in het huis waar straks mijn zoon zal wonen, heeft zijn sporen nagelaten in de vorm van een brokje samengekoekt stof onder mijn oogbol.
In een kleine week tijd had het zich als een scherp steentje ingenesteld…
Het had me laten voelen dat het er was door af en toe hevig te gaan jeuken en als het jeukt moet je krabben, zeggen ze…
Ik liet me dus gaan. Soms minutenlang. En ja, het gaf verlichting, voor een tijdje.
Op de duur werd die jeuk vervangen door kleine pijnscheuten. Alsof er een naald dwars door mijn oog ging.
Niet goed dus. Alarm!
Naar de dokter toe. Steentje ontdekt en verwijderd, verdoving, kleurstof, en daarna misselijk…
Door het wrijven om de jeuk tegen te gaan, heb ik met mijn steentje mijn hoornvlies beschadigd…

Het beeld zal opklaren, na een tijdje.
Mijn nevels zullen optrekken en mijn blik zal verruimen.
Ik zal weer mijn wereldje zien, mét zijkanten. Breder en voller dan ooit.
Dat heb ik aan mijn ogen beloofd.
Ik zal hun zicht nooit meer negeren en kijken, kijken, kijken…
Niets is een evidentie.
Ook dat heeft het stof in mijn ogen mij geleerd.

woensdag 14 december 2011

Na Luik...


Hoe verklaar je de waanzin…?
Wat drijft iemand om zijn agressie bot te vieren op de massa en zelfs het kind niet te sparen…?
Welke beeldspraak of metafoor gebruik je om uit te drukken hoe vreselijk een mensendaad kan zijn…?
Men spreekt over een beestige daad. Maar een beest doodt om te overleven en alleen om te overleven.
De mens, die zich arrogant verheven voelt boven het dierenrijk, foltert of doodt uit frustratie, om zich te verrijken, voor een ideaal, een landsgrens, een geloof…
Alleen hij draagt het slechte in zich. Alleen hij weet wat oorlog is.
Bedreig hem, of drijf hem in het nauw en hij zal vechten als een beest, om te overleven!
Dat dierlijk instinct is gebleven; de drang tot zelfbehoud.

Het vermogen om te denken, maakt ons tot mens, en onderscheidt ons van het beest omdat alleen wij in staat zijn om uitvindingen te doen, wetenschappelijk onderzoek te doen, te onderwijzen, te filosoferen, …, te beminnen, maar ook te haten…
Haat voor een opvatting, een godsdienst, een huidskleur,...
Haat voor een mens, voor een maatschappij…
Bewapen de haat en hij wordt moordzuchtig.

Er zit een dualiteit verscholen in ieder van ons.
Men zegt dat elke mens een moordenaar in zich heeft. Raak aan zijn diepste, of zijn meest dierbare en hij is tot alles in staat.
Diezelfde dualiteit houdt ook in dat er een keuze is: toegeven aan die wraaklustige drang of die met verstand onderdrukken…
Het bewuste domineert het onderbewuste in de dagdagelijkse realiteit. Wat buiten het redelijke valt, choqueert, of het nu om aanstootgevende kleding gaat, een bizarre haarstijl, een afwijkende houding, een vreemde manier van leven, of een uitzinnige gebeurtenis… Wanneer we ermee geconfronteerd worden, zijn we min of meer ontdaan.
De waarden en normen die eigen zijn aan een maatschappij, en die gelinkt zijn aan het verstand, behoeden ons voor de waanzinnige daad.

Maar wanneer valt alle rede weg en neemt de moordenaar het over?
Waar is het verstand als hij zich bewapent?
Wanneer vallen alle normen en waarden weg? Geen mens is zonder…
Wanneer neemt de waanzin de bovenhand?
Wie verklaart die menselijke daad…?

maandag 12 december 2011

Alleen thuis...

Ik had het huis voor mij alleen vandaag.
Dat was zeker maanden geleden. Er is wel altijd iemand hier.
Behalve vandaag.

Voor het eerst in lange tijd voelde ik een kleine vreugdekriebel om eindelijk eens alleen te zijn.
Geen gezeur aan mijn oren, niemand die me voor de voeten loopt, en de radio op 1!
Ik had grootse plannen.
Eerst wat boodschappen doen, dan de drie kilo snijbonen die al twee dagen mijn koelkast bevolken door de snijmolen duwen en hup.. de kookpot in, nog een droge was opvouwen, een kilootje prei stoven, een wandelingetje met de hond, een beetje huishoudelijke administratie en dan... genieten!
Zalig nietsdoen, een hele namiddag lang!

Ik sprong dus op de fiets voor de geplande boodschappen -Marktdag... druk, druk, druk!- en stortte me daarna op de snijbonen terwijl de droogkast vrolijk toerde. Het ging vooruit!
Daarna, de bonen aan de kant, de pot op het vuur, de bonen in de pot, een wasje vouwen, een andere was in droogkast, de prei op de plank, de prei in de pot, het vuurtje laag, de bonen door het vergiet, de hond aan de lijn, wandelen, de prei in een Tupperwareke, de bonen in diepvrieszakjes, de was vouwen, stoofvlees bakken, uien schillen en bakken, aardappelen schillen, aardappelen koken om vanavond te bakken, uien schillen voor bij de bonen voor vanavond, de afwas doen (een hele berg!), de kookplaten afwassen, de gootsteen proper maken, afval opruimen, rommel opruimen, de hond eten geven, zitten voor de huishoudelijke administratie... gelukkig mét koffie.

Net klaar... de deur... kwart na vier...
In koor: 'Dag mama!'
En dan...:
Of het eten op tijd klaar zal zijn, want er is fotografieles vanavond...
'En, wat eten we?'
Of ik de papieren geregeld heb voor het werk...?
Of die broek al gewassen is...?
'Heb je nog een verlengsnoer voor de kerstboom in de klas...?'
'Waar is de neusspray...? Mijn neus zit verstopt!'
'Van wie is dat kerstkaartje...?'
'Is er nog post...?'
'Mijn rug doet pijn en mijn armen zijn stijf!'
Maar ook:
'Love you!'
...

Heel eventjes een kleine zucht...
Gedaan met de 'rust' die er eigenlijk geen was...
En genieten van de zalige drukte. Van de verhalen van elke dag. Van ons samenzijn...
'Love you too...!'







zondag 11 december 2011

Onbenoemde dagen


Hoe vaak heb ik mijn hoofd, zo moe, op de nacht gelegd,
liet ik mij dragen door de maan,
zwaarteloos,
en schaamteloos de hemel tergend...
want de morgen werd geboren maar ik liet hem moederloos.

Ik bood geen ogen,
geen ogenblik vervoering voor de dageraad,
Ik hing in droomwebben tussen onbestaande sterren
en liet de dag onachtzaam onbenoemd.

Zo verging mijn tijd
en leefde ik een valse werkelijkheid
alsof het uur niet bestond
en er met elk seizoen een kwade angstdroom begon
die ik met dagdromen smoorde.

Toen ik ontwaakte, was er moordende winterkou…

zaterdag 10 december 2011

Hier woon ik...

Ik weet niet of ik hier eigenlijk nog wel wil wonen...
Ware het niet dat ik verankerd zit aan de grond, met de daarop gestapelde stenen, die ik mijn 'thuis' noem, dan zou er, denk ik, weinig zijn dat mij hier nog bindt.
Maar dit is de grond waar mijn vader als kind op liep.
Hier speelde hij in korte broek met knikkers die ze een eindje verderop in de straat, in de oude pottenbakkerij, speciaal rolden voor de kinderen in de buurt.
Ik heb er nog eentje gevonden tijdens de grondwerken bij de verbouwing. Mijn eigen schat, want geen goudklomp kan voor mij dezelfde waarde hebben.

Ik hou dus vast aan deze plek.
Hier keek mijn vader, de ogen dichtgeknepen, naar de zon boven de schutting.
Keek hij naar mijn moeder, die als jonge vrouw voorbij kwam fietsen.
Hier werd hij verliefd op haar en, tot de laatste minuut van zijn leven, is hij verliefd op haar gebleven. En zij op hem.
Hier keek hij naar dezelfde maan die ik elke avond bekijk voor ik de gordijnen sluit voor weer een korte nacht.
Ik vind het sowieso een bijzondere gedachte dat elke mens, doorheen de hele geschiedenis, diezelfde zon en maan hebben gezien. En ook de sterren.
Wereldveroveraars, ontdekkingsreizigers, keizers en koningen, de grote kunstenaars,... Ook zij keken naar boven en zagen wat wij nu nog zien. Er zijn nog vaste waarden in dit leven...
Doodgaan is daar één van.
Niets rechtvaardiger dan de dood, want met geld en macht koop je geen langer leven.
Alleen, wannéér die dood komt, is niet altijd rechtvaardig.
Als je van iemand houdt -en al is die nog zo oud- dan komt hij altijd te vroeg.

Mijn vader stierf jong, toen ik net veertien was geworden. De dag na mijn verjaardag.
Ik vervloekte eerst de hemel met al zijn goden en daarna al diegenen die uitblonken in oppervlakkigheid.
Zij die hun tijd verdeden met discussies over schoenen en 'welke kleren?', die zich verkneukelden in de tegenslag van anderen, die roddelden om te schaden, die klaagden over futiliteiten, die spraken over 'hun ouwe'... (Zo spreek je niet over je vader. Dat vond ik het ergste.)
Hun 'problemen' waren de mijne niet. Voor mij was er geen oplossing. Het leed was definitief.

Ze zeggen dat je niet dood bent, zolang er maar iemand aan je denkt.
Ik hou de gedachte aan mijn vader levend.
Dat kost geen moeite. Dat gebeurt spontaan. Elke dag weer.
En tegelijkertijd zorg ik dat ik, zij die mij dierbaar zijn, registreer.
Hun gebaren, hun lach, hun geur... leg ik vast in herinnering, om nooit te vergeten. Zo heeft het verleden mij geleerd.

Daarnet zei ik: ik weet niet of ik hier nog wel wil wonen... En toen bedoelde ik niet, op deze plek, maar in dit land...Want het lijkt of zij die regeren de essentie zijn vergeten en maar doorleuteren, en nog het meest uit eigenbelang.
Zij verdoen hun tijd met discussies over taal en 'welke bevoegdheden?', verkneukelen zich in de tegenslag van de tegenpartij... Roddelen om te schaden, klagen over futiliteiten en spreken over 'Vlamingen' en 'Walen' en 'de allochtoon', terwijl we allemaal gewoon mensen zijn...
Zij ergeren zich aan gebaren, een lach, misschien zelfs een geur, en maken problemen waar er eigenlijk geen zijn.
Hebben zij dan nooit ervaren dat de dood het begin van een ander leven kan zijn?... Wie houden zíj levend...?

Ik weet nu, hier in de buik van mijn huis ligt mijn hele wereld. Op deze plek moet ik zijn.
Hier liggen de roots van mijn vader, van mij, en nu ook van mijn kinderen...
Dus zolang zij er zijn -én met de zekerheid van zon, maan en sterren-  heeft waar ik woon, geen belang.






vrijdag 9 december 2011

Nachtelijke wandeling...

Net wakker.
Mijn ogen moeten nog wennen aan het blanke scherm dat ik hier met woorden laat vollopen.
Mijn geest sputtert nog wat. Er hangen nog flarden van een droom tussen mijn oren.
Ik was weer aan zee...
'Weer', ja, want mijn twee handen met elk vijf vingers zijn niet meer toereikend om het aantal keren op te tellen dat mijn onderbewustzijn 's nachts afdwaalt naar één of andere Britse of Bretoense kust.
Er zijn kliffen. Hoge witte kliffen. Zonder paadjes. Niet naar beneden, en ook niet naar boven toe.
Ik zie mezelf niet in die dromen.
Ik word wel de wind gewaar. Ik hoor die in mijn oren. En soms - maar dat hangt af van de versie - zwepen mijn haren tegen mijn gezicht en die voelen klam en ziltig aan.
Ik kijk ook regelmatig over het water en dat ziet er telkens donkergrijs uit.
Er zit spanning in die massa. Je voelt het onheil komen.
En dan gebeurt het.
De zee zwelt aan. Ik zie hem stijgen en het strand smaller worden.
Op dat moment komt de angst.
Ik besef in mijn droom dat ik weg moet, maar er is geen uitweg.
Als ik de klif probeer te beklimmen, zie ik hem steeds hoger worden...
Ik voel dat dit mijn einde is...
Maar dan, net als die, ondertussen zwarte, kolkende watermassa mij wil verzwelgen, staat daar plots een metershoge glasplaat over heel de lengte van dat reepje strand.
Ik zie de zee schuimend beuken tegen dat glas en ben nog minutenlang (zo lijkt het) toeschouwer van al dat geweld.

Ik ken die droom ondertussen al zo goed dat, wanneer ik besef dat ik weer daar ben, ik op het meest spannende en intens angstig moment, mezelf begin toe te spreken : straks komt de glazen muur. je zal niet verzuipen. dit is niet jouw einde.
En die glazen muur kwam er. Iedere keer weer.
Tot nu toe, zeg ik erbij.
Want wat als die nu, één van de volgende keren dat ik weer op dat strand loop, niet komt...?
Kun je sterven in je droom en toch levend wakker worden?
Zouden zij die sterven in hun slaap in hun laatste droom gestorven zijn...?

Ik ben er nog niet uit, of ik zelf 'mijn redder' ben en die glasplaat daar met mijn eigen geesteskracht neerzet... of is er iemand die over mij waakt...?
Iemand die zegt: ok, het is weer zo ver. ze loopt weer haar eigen dood tegemoet. ik doe nog een effortke.

Hoe dan ook. Ik heb het dit keer weer overleefd.
De zee is weer getemd.
De storm van vannacht is gaan liggen. Letterlijk en figuurlijk.
En ik kan nu, dankbaar en bruisend van energie, de dag in.
Blijkbaar doet de zeelucht me goed...!


woensdag 7 december 2011

Oude pieken, nieuwe pieken...


Ik wil een ouderwetse piek. Voor straks. Voor op mijn kerstboom.
Die hoort erbij. Vind ik.
Die boom is niet af zonder piek.
Er mogen nog zoveel ballen, slingers en lichtjes in hangen, dan nog blijft hij er kaal uitzien. Vind ik.
                                                             
Een piek is als… de kers op de taart, of, de slagroom! op de taart,..., de ballen in de soep !
Ik ben nu al een paar weken op zoek naar een gelijkaardig exemplaar als dat, dat ik begin dit jaar zomaar uit mijn handen liet vallen.
Die ging al jaren mee, dus het moest er een keer van komen…, maar ik kon mezelf wel slaan!

Hij was een droom van een piek.
Hij glom in zilver en rood, had een holte in zijn buik waarin met zorg, en met zilveren glitters, en waarschijnlijk met immens veel engelengeduld, een ster was ingewerkt.
Ondanks zijn oude leeftijd – ik schat dat hij zo’n veertig jaar oud was – pronkte hij hoog in de top.
Toen hij, die januaridag, zomaar uit mijn handen glipte, viel hij in duizenden schilfers uiteen. Alleen zijn ‘hart’ met de zilveren ster bleef in één stuk.
Even twijfelde ik, of ik het -mits een creatieve aanpassing- zou kunnen redden…
Mijn eigen piek knutselen met brooddeeg en dan dat hart er mooi middenin planten, of met zilverdraad een creatie maken waar het hart mooi losjes in zou hangen en veel licht zou vangen…
Uiteindelijk zou ik mijn boom geen eer aan doen, bedacht ik toen. En met mijn ogen dicht, liet ik de ziel van mijn oude piek vallen tussen de lege confituurpotten en koffiemelkflesjes die wachtten op transport naar de glasbak…
Mijn piek tot afval gereduceerd… Ik was er het hart van in.

Er zijn nog zilveren pieken, maar geen een zo mooi als hij.
Ik zag er ondertussen al vier in vier verschillende magazijnen.
Ze glimmen zoals het hoort. De één al meer dan de andere. Maar ze hebben geen ziel…!
Er zijn ook hele schappen vol van. Allemaal dezelfde gladde modellen… Het doet me niks.
‘Kringlopen’ hielp ook al niet. Dit jaar geen pieken.
Alsof iedereen, een dag in januari 2011, zijn piek vermoordde… of was het collectieve zelfmoord?... want ik was zo goed als zeker dat ik de mijne goed vasthad en toch…Het leek wel of hij uit mijn handen sprong, recht de dood in…!
(Zouden alle oude pieken van de aardbol verdwenen zijn…?... Hun eigen universum tegemoet…?!)

Dus neen, 'No icing on the cake' dit jaar. Zo ziet het er naar uit.
Ik heb al een nepboom. Ook dat was inboeten, maar uit principe.
Ik merkte dat ik niet vrolijk werd van een twintig jaar oude boom die stilletjes staat dood te bloeden in de hoek van de kamer om mij te behagen... En Kerst moet vrolijk zijn. Merry Christmas, toch?
Ik word ook niet vrolijk van een kale top in een nepboom. Hij verdient beter.
Het beneemt me de goesting om het ding te assembleren. Hij zal niet ‘af’ zijn.
Er zijn nog wel de ballen.
Ook niet zomaar ‘ballen’. Geen reeksjes van tien, maar stuk voor stuk met zorg uitgekozen naar kleur, glans, ziel…
Mijn ballen hebben een lang verleden.
Ik vraag me af wie ze, doorheen de tijd, heeft bewonderd…En waar is vandaag dat kind, die moeder, die oma of opa die ze, omzichtig aan de takken van de kerstboom hing?
Zo’n verleden had ook mijn oude piek. (De glasbak hebbe zijn ziel…)
Maar misschien moet ik mijn mening herzien...
Misschien moet ik toch zo'n glimmende ‘pasgeborene’ uit de rekken halen en hem bewonderen, jaar na jaar…
Zijn verleden laten groeien in warmte en liefde en vrolijkheid…
Hem bezielen…
Want zo ging het ook met mijn nepboom. 
Die is al lang geen nepboom meer.
Hij is mijn Kerstboom. Met een grote K.
Door hem vermoord ik geen bomen meer.

Duivels, (of hemels ?), ideetje...

Kermis in de hel!
De zon schijnt, maar tegelijkertijd loopt de regen in lange strepen op mijn pas-gelapte-ramen...
De duivel doet zijn werk.
Ik ben er zeker van dat hij mij in de gaten houdt en telkens als ik het waag om mijn ramen te poetsen, of de auto te wassen (eerder zeldzaam...), of als ik het idee heb van 'nu ga ik wat werken in de tuin', gooit hij zijn bluswater naar beneden... Het vagevuur mag blijven branden.
Mijn zicht op de tuin wordt nu verstoord.
Ik kan door de druppels de regen niet meer zien.
De lucht ziet er hemelsblauw uit, bizar genoeg. Je zou een grijze massa verwachten, maar neen.
Die moet dan, in theorie, vlak boven ons huis hangen... Goed gemikt daarboven!
Af en toe zie ik een vlucht vogels dat blauw doorkruisen. Vraag mij niet dewelke. Voor mij zijn het allemaal dezelfde.
Er is slechts één soort die ik herken, en dat zijn de witte meeuwen. Die worden hier verwend.
Ze doen zich tegoed aan wat komt bovendrijven wanneer een schip passeert, maar ook aan wat de buren op het braakliggend terrein achter het huis gooien. Voor de vogeltjes. Zeg maar 'vogels'. Die kleintjes krijgen gewoon geen kans met die uit de kluiten gewassen meeuwen die het luchtruim, en omstreken, domineren.
Jammer, denk ik dan, dat ze geen ijzer vreten... Er liggen genoeg lege blikjes tussen de struiken om een hele kolonie te voeden.
Soms liggen er, wraakroepende hoeveelheden, oud brood. Niet eens beschimmeld. Een beetje gekruld aan de hoekjes, droog, maar niet oneetbaar.
Hier in huis gaat geen snee verloren.
Het brood krijgt, ten eerste, geen kans om oud te worden met vier gezonde magen die wel een boterham lusten. En ten tweede, mocht er al een brood iets ouder worden, dan wordt dat keurig verwerkt via de toaster, de oven, of, zoals  in vroegere tijden, in een broodpudding met een grote portie goudgele rozijnen.
Geen kruimel gaat verloren. Zo heeft ons ma het mij geleerd. Je verspilt geen eten.
Dat zij in oorlogstijden, samen met haar broers en zussen, de straat op moest om op zoek te gaan naar eten, heeft er alles mee te maken, denk ik. Ze waren soms overgelukkig om wat aardappelschillen te vinden. Daar hing nog een streepje aardappel aan!...
Dus uit respect voor haar, en haar verhaal, doen we hier ons best om zo weinig mogelijk weg te gooien.
Zo geef ik het ook door aan mijn kinderen. Ook zij zullen de hebberige kreten van de meeuwen negeren.

Het blijft voor mij een raadsel waarom de mens jaagt op ganzen, fazanten, patrijzen of zelfs een weerloze, pietluttige en magere kwartel, maar die vette meeuwen ongemoeid laat...
Misschien een tip voor de grote chefs in tijden van zware gastronomische concurrentie...?
Zet eens een meeuw op het menu! Met een vullinkje van gehakt gemengd met broodkruim, wat kruiden, een flinke klont boter en hup... de oven in!
Verspreid het recept via alle mogelijke mediakanalen over het Vlaamsche land en verlos ons zo van de meeuwen'vlaaien' en het oude brood in de straten.
Van een beest dat zo dicht bij de hemel zweeft, kan alleen een duivels goed gerechtje komen.
Het water loopt me nu al in de mond...

De ramen zijn ondertussen droog.
De lucht blauw, met lichtgrijze wolken  met daartussen twee meeuwen...
Kermis in mijn hoofd nu..., en nog een praktische vraag...: Zou zo'n beest moeilijk te pluimen zijn...?





dinsdag 6 december 2011

Zie ginds...

Ik ben nochtans braaf geweest... Een heel jaar lang...
Maar dat waren mijn kinderen ook.
De sint ging dit jaar aan ons huis voorbij. De eerste keer sinds de eerste baby hier in huis, nu al 25 jaar geleden.
Vraag me niet hoe het komt.
Er stonden geen schoenen met groenten klaar. Die hint was er al niet.
De vorige jaren kon ik twee weken lang mijn hersenen breken over 'wat nu weer verzinnen om die schoenen te vullen...?' Eén maat 44, één 39. Tja, kleintjes worden groot...
Mijn 'kleintjes' worden blijkbaar té groot. De magie is verdwenen.
Ze hebben hun 'nep sinte' niet meer nodig.
De spanning bij het opstaan en de nieuwsgierigheid naar 'wat heeft onze sint nu weer voor lekkers gekocht' heeft plaats gemaakt voor een lusteloze geeuw, gezwollen ogen, gemompel dat ik versta als 'goeiemorgen mama' en een sloom verorberd ontbijt...
Geen vreugdekreetjes meer en sprongetjes, pretlichtjes in glunderende ogen en een luidkeels 'dank u mamaklaas!'.
Het zij zo.

Ik ga me straks nestelen in mijn zetel. Kussentje achter het hoofd, kop verse koffie en een pootje letterkoekjes.
Ik ga ze, net als vroeger, één voor één in mijn hete koffie gooien en kijken hoe ze verdrinken en als opgezwollen lijkjes bijna mijn kop uit kruipen.
En dan zal ik ze met het kleinste lepeltje uit mijn koffie vissen en traag smullen! Zo duurt het genot langer.
Pure nostalgie...
De smaak van vroeger...
Het gevoel van vroeger, van kind-zijn en je te verliezen in de warmte van het verleden.
Dat verleden, dat in dit simpel ritueel herhaald wordt en zo levend blijft.
Mijn eigen sinterklaasfeestje, want ja, ik was een heel jaar braaf.

Op dit eigenste moment zie ik door het raam een torenhoog schip voorbijvaren...
En het zingt in mijn hoofd: 'Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan...'
'Hij brengt ons Sint Nicolaas, ik zie hem al staan....'
Het lied brengt de herinnering mee aan mijn dochter, die toen ze zo'n jaar of vijf was uit volle overtuiging zong: 'Hoe huppelt het paardje, het dekt op en neer'...
Hilarisch was dat, en vooral onvergetelijk!
Haar stemmetje klinkt nu nog in mijn hoofd...

Waar zijn mijn koekjes...?
Laat het liedje duren. Ik heb zin in mijn feestje.

maandag 5 december 2011

Oeps... ik blog...!

Ik weet niet of ik hier nu op de juiste plek zit, om een bericht te posten...
Op een zekere leeftijd verdwaal je in knoppen en lijkt het of alles een doolhof wordt.
Ik zoek mijn weg, maar de wereld is groot...hoewel ik die van mij vrijwillig beperk, met af en toe een uitspatting.
Het moet niet ingewikkeld voor mij.
Mijn hart slaat regelmatig een tik sneller voor de meest gewone dingen die mij toch nog verstomd doen staan van bewondering. 
En dan gebeurt het.
Dan maakt mijn innerlijk een sprongetje, krijgen mijn armen kippenvel, valt - heel waarschijnlijk - mijn mond open en springt mijn verstand één seconde, of meer, op nul. 
Dan is het voelen, en eindigen met een zucht, want ja, clichés worden bewaarheid, 'het leven kan zo mooi zijn', zo mooi als die roze/oranje wolk die ik vanmorgen zag torenen hoog boven dit grijze dorp.
'Regarde bien, petit', zei Brel...
Ik heb gekeken, en gezien.