Kerstperiode…
Meligheid
troef op tv.
Plots geen
films vol geweld en seks, maar zoet kabbelende verhalen met elfjes, sprekende
ezels, zingende kerstbomen…
En dat in
schril contrast met de beelden die je dagelijks in het nieuws ziet.
Het feest
van de vrede en het licht…? Mijn oor! (vertaling: vergeet het!)
In een
fantasiewereld misschien, want daar deelt een miljonair zijn geld uit aan de
armen, krijgt elk kind zijn gewenste cadeau, wil iedereen kost wat kost met
zijn familie rond de feesttafel zitten,…
Ik wist dat
ze bestonden, en nu heb ik er sinds vorige week, al twee ontmoet.
Mensen die
alleen op de wereld zijn. Waar niemand naar omkijkt, of, als er al iemand naar
omkijkt, dan is het niet van harte of niet omdat ze bekommerd zijn maar met slechts
één doel: op bezoek gaan om later te erven…
Ze zitten
op één kamer, de twee verlaten vrouwen, samen met ons ma, in de afdeling
geriatrie.
De ene,
alert van geest, sukkelt met haar bekken.
Zij bleef,
tot haar grote verdriet, kinderloos. Zo bleek toen ik ons ma omhelsde om
afscheid te nemen en zij in tranen uitbarstte….
Ik was er
eerst wat beduusd van. Voelde me zowaar schuldig dat mijn doen die vrouw zo had
geraakt.
Ik heb haar
in mijn armen genomen en haar een kus op haar voorhoofd gegeven. Meer kon ik
niet doen, maar het stilde haar verdriet niet.
Nochtans is
er een nicht van haar, die haar dagelijks komt opzoeken. Kort. Maar ze komt.
Zij komt
met dat ene doel.
‘Mijn man
en ik waren intellectuelen,’ vertelde de vrouw, ‘we hebben goed en rijk geleefd.
Ik heb één nicht die zich de discipline heeft opgelegd om mij te blijven
bezoeken, en ik ben rijk. Zij weet waarom ze komt. Ze zal goed af zijn…’
Haar domein
lag naast dat van de grootste aandeelhouder van een grote, gekende brouwerij. Geen
buurt voor arme sukkelaars.
‘Tante
woonde in een kasteel.’, zei de nicht met nog een ferm bevestigende hoofdknik.
De oude
dame en haar man woonden ook jaren in ‘de Kongo’. Geen vraagtekens dus waar het
fortuin vandaan kwam…
Een beetje
een wrang gevoel bij deze ‘wetenschap’, maar dat doet niets af van haar
hulpeloosheid.
Ze kan niet
uit de voeten, hangt af van de verzorging van anderen, heeft een wakkere
intelligente geest, en aanvaardt -uit pure eenzaamheid- dan maar de aalmoes van
valse genegenheid die haar nicht haar toewerpt…
Bij het
afscheid, geen kus of omhelzing.
Alleen een
nuchtere: ‘tot morgen’. De dagelijkse plicht is volbracht. Je ziet, als het
ware, de eurotekens fonkelen in haar ogen en met een kordate stap maakt ze zich
uit de voeten. Weg van haar fragiele tante, de wereld in die zoveel aanbiedt, voor straks…
Tussendoor vroeg ze aan ons om niet te spreken over 'naar huis gaan' want anders zou ze misschien met de Kerst nog haar tante 'aan haar been hebben'...
Dat zegt genoeg.
De andere
vrouw, totaal van de wereld, weet niet wat er met haar scheelt.
Ik denk
niet dat ze weet waar de bel hangt die de verpleging alarmeert, mocht er iets
met haar aan de hand zijn.
Ze zit
eenzaam, het hoofd gebogen, in haar zetel en kriebelt af en toe de
armleuningen. Dat lijkt haar rust te geven.
Één keer
per week komt er iemand van het rusthuis waar zij woont, om haar een stapel
kleding te bezorgen zodat ze weer een week verder kan.
Verder komt
er niemand. Geen ziel. Geen luis.
Ze geniet
zienbaar van de animatie op de kamer als de nicht er is, en als wij er zijn om
ons ma te bezoeken.
Dan richt
ze af en toe het hoofd op en glimlacht breed.
We proberen
haar te betrekken in een gesprek, en af en toe doet ze haar beklag over al
diegenen die zeggen dat ze geen kleren heeft. Ze had nochtans gespaard. Vele
centjes. Maar nu brengen mensen haar kleding…
Kleding van
overleden bewoners van het rusthuis, maar dat weet ze niet.
De rok te
kort, de broek te lang, de trui te kort of te groot… Zij vindt het allemaal
goed.
En dan ons
ma.
Ze past
niet in de geriatrie, maar op een bepaalde leeftijd word je in die afdeling
gedumpt.
Ze huilde
toen ze alle ellende zag rond de tafel. Je eet in groep, in de geriatrie.
Het was
duidelijk een schok voor haar. Ze moest ervan bekomen.
Je mag niet
alle oudjes als versleten, warrig, en ‘einde leven’ beschouwen. Dat schijnen ze
daar te vergeten. Algemene reglementen voor de hele afdeling, Alzheimer of niet…
Ons ma is
helder van geest en wil vooruit. Ondanks de mankementen.
De passage
zal tijdelijk zijn, maar zo confronterend dat het volgens mij niet gezond is om
een ouder mens met deze variëteit aan ‘oud zijn’ te choqueren.
Het beneemt
de levenslust en doet waarschijnlijk denken ‘ik ben ook oud, dus mijn toestand
kan niet veel beter zijn. Dit is wat mij te wachten staat. Dit is bijna het
einde.’
Wij
proberen met onze aanwezigheid elke dag het tegendeel te bewijzen.
Wij doen
haar voelen dat wij haar nodig hebben, we zeggen haar dat ze de indrukken die
haar droevig maken aan de kant moet zetten, dat dit maar tijdelijk is en dat ze
gauw weer thuis zal zijn, we bieden haar een horizon…, maar af en toe verdwijnt
haar blik in verstard denken… Deze omgeving is niet goed voor haar.
Bijna
Kerst.
Drie bejaarde
vrouwen verzameld op één kamer.
Een leven
lang hebben zij gezorgd voor iemand, voor iets.
Ooit waren
zij verliefd, lagen zij krom van het lachen, stonden ze volop in het leven,
keken ze uit naar de feestdagen om het samenzijn te vieren…
Ooit waren
zij hoe wij nu zijn….
Drie
vrouwen veroordeeld tot een ziekenkamer.
De ene rijk,
de andere arm, en dan ons ma, ertussenin.
Zelfs de
sneeuw, die een zacht wit deken over de wereld legt, kan de grijsheid niet
vervagen. De grijsheid in hun blik. Zij willen daar niet zijn!...
Een feest
van vrede en licht…? Niet voor iedereen.
Geen van
hen vindt vrede in hun toestand. Niemand wil gekluisterd liggen aan een bed, wil verankerd zitten aan een zetel.
En het
licht…?
Het enige
lichtpunt voor ons ma, is dat wij er zijn.
Wat is het lichtpunt voor de anderen?...
Nooit
eerder sprak ik een wens uit voor de Kerst. Nooit stond er iets op mijn
verlanglijst.
Vandaag
wens ik, uit het aller-diepste van mijn hart, dat ons mama thuis mag zijn op
kerstavond.
Dat zij bevrijd mag zijn van dit oord van miserie en met ons samen aan tafel mag zitten.
Daarbij wil ik haar kamergenotes niet vergeten.
Ik wens hen hetzelfde toe, hoewel ik niet weet hoe hun kerstavond dan zou zijn...
Wie zou hen 'welkom' heten?...
Als deze tijd mildheid moet brengen, laat het in kamer 189 zijn...