maandag 4 juni 2012

'Die van de Schoonstraat.' (inleiding en eerste deel)


Inleiding


Ze bestaan nog, die onooglijke oeroude straatjes.
Weggemoffeld, onttrokken aan het licht, liggen zij grijs hun geschiedenis uit te ademen.
De huizen neus aan neus. De ogen achter de gordijnen op elkaar gericht.
Generaties lang komt hetzelfde soort volk zich verschuilen in die uithoeken. Ieder met zijn eigen verleden, zijn eigen verhaal. “Randgevallen”, door geboorte of omstandigheden gedoemd zich van de middenklasse af te zonderen.
Zij lijken zich te vereenzelvigen met de gescheurde muren en afgeschilferde gevels.
Stuk voor stuk werden zij beschadigd, een commune van gebroken levens.
Geen werk, geen geld. Geen liefde, geen zin om in de pas te lopen, ziek…
En ze blijven er wonen.
Waarschijnlijk omdat het niet nodig is zich te schamen voor de buren, het zijn hun lotgenoten.
Bovendien is de huurprijs er laag, naar hún vermogen.
Zelfs de straatverlichting lijkt op hen afgestemd. Vooroorlogse, sobere lantaarns staan langs het anderhalve meter brede wegdek.
Een volle maan geeft meer licht.

Het is niet anders in de Schoonstraat, een godvergeten doodlopend straatje ergens in een uithoek van een noordelijke grensgemeente.
De koten staan er dicht op elkaar, beroven elkaar het licht.
Alleen de kleine achtertuintjes aan de linker straatkant vangen nog wat zon omdat daarlangs “de vaart” loopt. De bewoners zien er, vanuit hun woonkamers, de kolossale zeeschepen voorbijvaren, terwijl de deuren rammelen en de grond onder hun voeten davert van die enorme motorkracht. Hun frêle huisjes bibberen van angst.
Miljoenen -in geld- trekken dagelijks aan hun achterdeur voorbij. Meedogenloos.
De industrie kent geen medelijden. Ze pompt de lucht vol dioxines en vergiftigt de schamele grond. Zelfgekweekte gewassen zijn er verboden vruchten. Ook dat wordt hen niet gegund, het plezier van hun eigen patatten en prei klaar te maken. Zoveel goedkoper, zoveel smakelijker…
Er wonen mannen die zich letterlijk kapot hebben gewerkt, tot ze niet meer konden en door hun stinkend rijke bazen bedankt werden voor hun diensten.
Zij wonen nu in de schaduw van de miljardenbedrijven.
In het donker is het knokken om te overleven.
En zij die het beter hebben, roepen smalend : “In de Schoonstraat… daar zit ’t schoonste volk!" 
“Dat ras !”, “Dat crapuul !” of, met geveinsd meevoelen, “Die dutsen…”.

In die straat heeft niet ieder huisje zijn kruisje. Het geloof is er ver te zoeken.
Er wordt gevloekt, tegen de sterren op.
De deken die er woonde, werd met rust gelaten. Hij mocht enkel schaap zijn met de schapen en zolang hij zich daar aan hield, werd zijn aanwezigheid getolereerd.
Hij werd priester gewijd en nam zijn taak van “herder” op in een andere parochie.
Zijn huis, het best onderhouden gebouw van de straat, werd na enkele weken ingenomen door het gezin Vermassen.
Vader Vermassen, de vleesgeworden duivel, woont nu alleen in de Schoonstraat nummer 4…



Vermassen Ludo
Van nummer 4


Elke ochtend worden zij van de Schoonstraat, ongewild gewekt door het onophoudelijk geblaf van twee afgrijslijke honden die schuimbekkend de opkomende zon verwensen.
Om één of andere reden schuwen zij het daglicht, of is het de warmte die hun kille leven ontregelt ?
Vermassen schrikt wakker en vloekt dat het huis ervan gaat kraken.
Zo begint hij elke dag met het tarten van het noodlot, de beesten de eeuwige jachtvelden toewensend en zijn kop stotend tegen het ijzeren raamkozijn.
De bulten zijn niet meer te tellen.
Het ritueel vervalt echter als, na een lange nacht van zwaar zuipen en nog zwaarder dansen op tranentrekkende muziek, hij met een zwalpende, verdoofde kop de trap niet meer vindt en hij zich beneden op een stoel laat neerploffen.
Zijn hoofd bengelt aan zijn nek. Het kantelt en knikt en wiegt alsof zijn dromen hem meenemen op stormachtige zeeën. Het klotsende bier doet zijn kop deinen.
En ochtend wordt dan middag. Zo mist hij de beesten maar vloeken doet hij toch als hij ontwakend tegen de tafel aanloopt en een flits van licht als een priem in zijn oog schiet. Even hard verwenst hij de dag die voor hem ligt als alle nachten die hij eenzaam en verbitterd, met zichzelf dansend en wentelend in zelfmedelijden verzuipt in de schaduw van het volkscafé.

Vermassen, “de Ludo”. De Schoonstraat kent hem, en zijn honden. Arme beesten…
Hij had een vrouw en kinderen…
De Ludo slaat zijn honden. Hij schopt ze verrot. Dat doet hij al jaren.
Hij sloeg ook zijn vrouw. Niet zijn kinderen, maar de kinderen keken toe en ’s anderendaags zag de buurt dat zijn vrouw “af de trap was gevallen”… Het stomme wijf.
Vorige herfst kwamen de mannen van de dierenbescherming.
Ludo was er niet. 
Zijn vrouw weende zachtjes en beloofde een hok voor de beesten, voor als het regende. Dan moesten ze niet meer onder de auto te schuilen.
Ze bouwde een hok en de Schoonstraat keek toe. Arme beesten. Ze mogen niet binnen.
En toen Vermassen thuiskwam na zijn nachtje “I’m lonely without you”, zag hij het hok, schopte de boel en de honden kapot en liet zijn vrouw “af de trap tuimelen”. De kinderen huilden.
De buren keken toe van achter de gordijnen hoe zij ’s morgens krampachtig de gebroken planken aaneen timmerde waarbij de honden dreigend en grommend om haar heen liepen en niet zagen dat zij even gekwetst was als zij. Ze had een hondenleven.
Vermassen vloekte ’s middags voor het hok zijn keel kapot, verzoop in al zijn woede de motor van zijn oude diesel en vertrok te voet naar het volkscafé.
De Vrouwentongen, op schoteltjes van afgedankte serviezen, die de klanten moeten afschermen voor nieuwsgierige voorbijgangers, wierpen langgerekte schaduwen over de stoelen en tafels en over de handen die op die tafel trillend een bierglas omklemden.
Vermassen keek naar zijn handen, zijn vingers, de zwarte nagelriemen. Sombere, onzuivere handen.
Handen die toch ooit liefhadden en streelden.
Ze waren koud en hard geworden. Niet door het werken maar door niet te werken.
Hij wilde wel, maar zijn rug niet. Een rug van vierendertig en al versleten.
Vermassen kneep in zijn glas om het trillen te stoppen.
De wrange smaak van de te vroege pint mengde zich met het zure gevoel van machteloosheid.
Hij haatte zijn leven, wie hij was geworden.
In zijn hoofd zong hij “Ne me quitte pas”, zijn lijflied. Dat deed hij altijd als hij zich radeloos voelde. Het maakte hem rustig.
Vroeger leek hij op Brel. Vroeger zong hij Brel, voor zijn Marieke…
Marieke Van Daele, hij werd op slag verliefd op haar. Ze stond in de keuken van het metaalbedrijf waar hij werkte. Iedere middag zong hij voor haar. Brel of Louis Neefs : “Ach Marieke de rozen zullen bloeien..”.
De dames van de mess smolten voor zijn charmes, maar hij wilde Marieke en uiteindelijk zei ze “ja”.
Ze gingen twee maanden samen uit en besloten te trouwen. Na negen maanden werd hun eerste kind geboren. In twee jaar kregen ze twee kinderen.
Marieke, of “Mie” zoals hij haar nu noemt, bleef thuis om voor de kleintjes te zorgen. Dat was wat hij wilde. Hij schakelde over naar het vierploegenstelsel om meer te verdienen en de dagen dat hij dan “thuis” was, ging hij zwartwerken bij een tuinaanlegbedrijf. Hij spitte er zijn rug kapot.
Maandenlang ziekteverlof...
De metaalfabriek stuurde eerst een controleur en later een briefje. Ludo Vermassen, Schoonstraat 4, U bent ontslagen.
“Laisse-moi devenir, l’ombre de ton ombre, l’ombre de ton chien, l’ombre de ta main, mais ne me quitte pas...”

Die middag startte Mie de diesel. De kinderen zaten bovenop hun dekbedden op de achterbank en de koffer zat overvol.
Die van de Schoonstraat hadden gezien hoe ze haastig vertrok. 
Vermassen kwam later weer bezopen thuis en vloekte, zoals altijd maar dit keer nog iets harder.
Sinds die dag trekt hij dagelijks te voet naar zijn stamcafé.
Van Marieke en de kinderen werd in de buurt geen spoor meer gezien.
De Antwerpse, Louiza, had wel gehoord dat ze eerst een tijd bij haar moeder was ingetrokken en later bij de zoon van de buschauffeur die ooit nog getrouwd was met die Limburgse die nu aan het eind van de straat woont in nummer 41. ‘Ge weet wel, die afgedankte ballerina…, Herlinde Obermeyer.’


maandag 14 mei 2012

Mietje...!


De druk is niet te harden.
Druk in mijn achterste kies aan de linker bovenkant, waardoor ik nu al twee weekendlijke nachten opzit en nutteloos in het donker zit te staren, terwijl ik de cadans van mijn hartslag kan volgen in dat hoekje van mijn mond, tot in mijn oor en tot in mijn oog...!
Zo’n moment vraagt om morfine of minstens een derivaat ervan.
De dosissen paracetamol en ibuprofen die mijn maag doen verkrampen, doen verder helemaal niets. Ik kan net zo goed wat zure gommen eten.

Normaal zijn mijn blanco nachten heel vruchtbaar.
Maar vooraleer u zich bij dat vruchtbare iets heel beeldend of gymnastisch voorstelt…: ik heb het puur over het mentale.
Om te schrijven moet je denken en de meeste van mijn schrijfsels gebeuren ’s nachts.
Dan word ik wakker en dringt er zich een zin aan mij op, die ik moét opschrijven omdat ik die op klaarlichte dag nooit zou kunnen verzinnen.
Daarna komt de rust en kan ik een klein gat in de morgen slapen.
Als ik bij het krieken van de dag mijn ogen uitwrijf en de dansende lettertekens weer tot woorden maak (ik noteer mijn invallen in het donker…) gebeurt het dat ik verwonderd ben over de samenhang van die, letterlijk, zwevende zinnen.

Wie mijn hoofd, of mijn denken, overneemt tijdens de nachtelijke uren, die zou ik het liefst ook overdag af en toe een blad papier toestoppen, maar helaas.
Overdag neem ík het over en bij gebrek aan inspiratie, of vocabulaire, verval ik
regelmatig in clichés, hoewel ik daar een gloeiendhete hekel aan heb.
In mijn wakkere hoofd schuilen geen neologismen. Daar noem ik pijn moordend, de nacht donker, de zonsopgang...? 'Zonsopgang'.

Zo komt het dat ik vannacht in die onnatuurlijke staat van helder bewustzijn, en nadat ik zeker een uur lang naast de slapende hond zielig had zitten te wezen, van pure ellende geen zinnig woord op het papier vóór mij kon schrijven en dan maar de kloppende pijn probeerde weg te dringen door mij te concentreren op het boodschappenlijstje voor deze morgen.
Het telefoonnummer van de tandarts zocht ik ook nog even op.
Die staat tussen de bloemkool en het varkenshaasje, of iets wat daar op lijkt.
Zelfs wakker is mijn schrift-zonder-licht nog hanenpotiger dan wanneer ik half slapend mijn ingevingen noteer. Of hoe bedroevend kan de toestand van een mens zijn als de wanhoop regeert…

Met de opgaande zon, en het licht in mijn ogen, verzachtte de pijn, maar mocht ik een man zijn, dan was ik nu een mietje, want ondertussen liggen de bloemkool en het haasje al in de koelkast, maar de tandarts is nog niet gebeld.
Ik geef het toe. Hij is niet mijn vriend, hoewel zéér vriendelijk. Maar ik heb schrik, dus stel ik het maar uit.

Ik bel hem straks wel, als de honger te groot wordt, en ik eindelijk besef dat leven zonder eten geen optie is. Of toch niet een heel leven...
Tot die tijd hou ik me bezig met boodschappen plannen. Van al het lekkers dat ik straks weer achter mijn kiezen steek. 
Tenminste... als die kies het overleeft...


woensdag 4 april 2012

En toen was er stilte...


En toen was er stilte…
Lamgeslagen was ik. Door al wat dichtbij en veraf gebeurde, en nog gebeurt.
De drama’s volgen elkaar op.
Ongelukken, moordpartijen.
Kinderen en andere onschuldigen laten het leven op een onverwacht moment.
En telkens weer dat vreselijke woord…: ‘slachtoffer’.
Zestiende-eeuws en letterlijk: ‘offerdier dat geslacht wordt’.
Hoewel doorheen de tijd die betekenis niet meer woordelijk wordt genomen, blijf ik die slachting en dat offeren erin horen en ik blijf het vreemd vinden waarom er geen ander woord gangbaar werd om die mensen te benoemen die door ongeluk beproefd worden.
Waarom niet ‘de getroffenen’, ‘de noodlottigen’, ‘de verongelukten’ of een andere minder gewelddadige benaming…?

Het is een feit dat sommige mensen echt, en letterlijk, slachtoffer zijn.
Zij die met geweld afgemaakt worden in oorlogen, razernij.
Maar er zou een nuance moeten zijn tussen het benoemen van diegenen die in een ongeluk, of door ziekte omkomen en diegenen die met opzet koudweg gedood worden.
Het woord ‘slachtoffer’ vind ik te krachtig om de kinderen en hun begeleiders te benoemen die omkwamen in het busongeluk te Sierre.
Het snijdt in hun onschuld.
Het maakt hun ‘zijn’ harder.
Het geeft het gevoel dat er iemand schuldig is.
Dat zou dan de persoon moeten zijn die de verongelukten tot slachtoffer maakte.
En daar klinkt opzettelijkheid in. Maar ook hij liet het leven…

De stilte zal nog lang dreunen in de kamers waar vroeger werd gelachen.
De pijn van het gemis zal voor altijd wegen. En alle nieuws over verlies zal persoonlijk beleefd worden. Herbeleefd.
Zij die achterblijven, en geacht te worden door te gaan in dit leven, zullen gebukt gaan onder de herinnering van het verleden.

En de wereld draait door…
Het mensdom draait door…

Tijd is genadeloos.
Of genadig…?

Laat hem vooral helend zijn, en mild, voor zij die gehavend door het leven moeten.
En bikkelhard, tot in de eeuwigheid, voor zij die ongenadig over lijken gaan.




donderdag 15 maart 2012

De mildheid van deze dag...


Vanaf vandaag is het voor mij officieel: het is lente.
Zes dagen te vroeg om volgens het boekje te zijn, maar zij hebben ze voor mij ingeluid…
Ik verklaar mezelf:

Ik zag de eerste stoutmoedig het huis inkomen en onmiddellijk plaatsnemen op een keukenstoel.
Waarschijnlijk had de geur van mijn pruttelende tomatensaus haar aangetrokken.
Ik vroeg haar nog of ze vond dat dat kon, zo ongevraagd aan de tafel komen zitten, maar ze bleef er stoïcijns bij en fixeerde mij met haar donkere ogen die eigenlijk niet veel goeds voorspellen.
Maar goed, ze zat niet in de weg. Ze stoorde mij ook niet in mijn bezigheden, dus ik liet haar maar begaan.
Ik maakte de maaltijd af, zonder om te kijken, en zag, toen ik de potten op de tafel wilde zetten, een lege plek.
‘Ok, die is ervandoor,’ mompelde ik nog, tot ik een zacht liedje in mijn oor hoorde en haar door de keuken zag dansen met haar compagnon.
Waar die vandaan kwam…? Geen flauw idee.
Ze genoten zienbaar van hun samenspel. Geen tijd meer om in de kookpotten te kijken, er moest gewalst worden!
Waarschijnlijk om de eerste warmte te vieren…

We aten in de zon, achter het glas van het keukenraam, maar daar hadden zij geen ogen naar.
Ze draaiden levendige pirouetten, zonder pauzes, zonder moe te worden.
Ik zat hen boven mijn bord gade te slaan. Zo’n energie… daar kan ik in deze tijd alleen maar op hopen.
Voorlopig slaat de voorjaarsmoeheid toe, ongenadig, en dwingt mij om in een paar versnellingen lager door mijn dag te gaan.
‘Kruipen’ zou een beter woord zijn voor het tempo waarmee ik mij door mijn dagen sleep, maar de halve eeuw ervaring heeft mij geleerd dat dit een tijdelijke hapering is.

Daar zijn zij het voorbeeld van.
Een hele winter verscholen in donkerte en schaduw en nu, met de stijgende temperatuur, lijken de batterijen plots weer opgeladen.
Of zijn ze pas geboren..? Ik weet het niet.
Zo goed ben ik daar niet van op de hoogte.
De zon doet hen goed. Zoveel is zeker. En ik heb vandaag ook al iets meer gepresteerd dan gisteren en de dagen die daarvoor lagen.

Er zit er één te gluren naar mij, terwijl ik dit typ.
Op mijn bureau zit ze, slim te wezen.
Ondertussen is het een traditie geworden dat ik de eerste die ik in dit nieuwe seizoen zie, ongemoeid laat.
Voor mijn zielenrust zeker…? Of de zielenrust van al haar voorouders die ik ongenadig een kop kleiner heb gemaakt…?
Deze mag blijven leven.
Ze mag me de hele lange avond aankijken, uitdagen, beschimpen en wat nog meer.
Ik raak haar met geen vinger aan.

Ze beseft wellicht niet hoe belangrijk mijn gemoedsgesteldheid voor haar is.
Of ik morgenvroeg nog zo zen zal zijn, is maar de vraag.
Vandaag werden ook mijn batterijen al wat opgeladen.
Het zal morgen een kleine moeite zijn om op zoek te gaan naar mijn aloude vertrouwde ‘terminator’.
Een plastieken tuig. Simpel. Een steeltje met daarbovenop een rechthoekig fijn rastertje.
Je mept ermee en… weg vlieg!

Maar voor nu is het peis en vree en genieten, mijn vlieg en ik, van onze eerste lentedag.

Ps. De dochter had er minder moeite mee om de compagnon te liquideren toen die zich naast haar wilde nestelen in de zetel.
Zijn graf ligt onder een sigaret in de asbak…
Mijn vlieg lijkt er niet om te treuren.


Geen troost...


Ik ben een moeder.
Ik kan niet anders dan huilen om wat gebeurde.

Mijn hart weegt zwaar nu.
Mijn geest sputtert want hij kan hun pijn niet verlichten, hun gemis niet invullen.
Er is geen troost voor zij die verder moeten.

Armloos.
En woordenloos.


Zij. 
En ook ik.

Ik zwijg, en leef in stilte mee.


zondag 4 maart 2012

Leef-tijd...


Soms schrik ik van mezelf als ik in de spiegel kijk.
Stilaan zie ik de sporen van bijna een halve eeuw, terwijl ik in mijn hoofd nog maar ‘pas’ de man van mijn leven ontmoette en samen met hem de clichématige stappen ondernam van te trouwen, huisje te bouwen en gezinnetje te beginnen.
Onze eerste blikken wisselden we nu al eenendertig jaar geleden…

Heel af en toe ervaar ik een kleine vlaag van paniek als ik bedenk dat er nu al meer tijd achter mij ligt dan voor mij. En er is nog zoveel dat ik wil doen.
De jaren vliegen voorbij. Dag na dag, uur na uur, minuten en seconden na mekaar, en er staat geen rem op. Je kunt niet zeggen: en nu ‘stop!’ om eventjes tijdloos de tijd te nemen zonder dat schuldgevoel van weer een stukje leven te hebben verkwist door niets te doen.

Het overkomt mij dat ik tijd een indeling geef die tegelijkertijd boeiend, maar ook relativerend is.
Ik schets een idee:
Mijn grootvader zaliger werd honderd jaar oud.
Zijn leven begon in 1891, en als ik erover nadenk hoe die man zijn wereld heeft zien veranderen, na twee wereldoorlogen, in één mensenleven… Ongelofelijk!
Zijn leeftijd bracht mij bij de volgende bedenking:
Onze tijdrekening start bij het jaar nul.
Zet twintig eeuwlingen zoals mijn grootvader na elkaar ; twintig mensen die elk om beurt honderd jaar worden en je zit aan het jaar 2000.
Doorheen die levens van die twintig eeuwlingen loopt een hele geschiedenis…
Zo’n gedachte vind ik intrigerend.
Tweeduizend jaar herleiden tot een rekensom van 20 keer 100 jaar en tijd lijkt opeens korter te worden…

Het gebeurt dat mijn geest puberale opstoten krijgt, maar dat mijn lijf niet mee wil.
Zo moet het voor ons ma zijn, met haar bijna 88 jaar.
In één jaar tijd: fiets weggegeven, auto weggedaan, looprekje gekregen… Haar wereld beperkt tot haar appartementje en een sporadische uitstap met de auto naar één of andere dokter.
En haar geest hinkt haar lijf, gedwongen, achterna.
Terwijl er nog zoveel dromen in haar ogen liggen, die ze soms uitspreekt.

‘Niets is erger dan gevangen te zitten in je eigen lichaam…’, was wat ze zei.

Daarmee zegt ze alles.
Daarmee weet ik wat mijn, en ieders, dramatische toekomst is.
Tenzij je eerder gaat…



maandag 20 februari 2012

Reiskriebels...


Met de eerste lauwe zonnestralen laten de reiskriebels zich stilaan voelen, maar ik weet nu al dat het deze zomer een koude ‘Njet’ wordt…
We hebben andere ‘verplichtingen’.
Er is het kolossale werk in het huis van de zoon. Dat schiet momenteel langs geen kanten op.
Dat kan ook niet als je enkel de weekends vrij hebt en dan nog wat wil uitslapen ook…
Wij niet, mijn man en ik. Wij hebben de discipline en de routine van mensen van middelbare leeftijd. Nog vóór de wekker afloopt, staat de koffie te dampen.
Maar onze twintigers da’s een ander paar mouwen! Als we die niet oproepen dan slapen ze een gat in de namiddag.
Het is dan ook meestal na de middag dat we richting bouwwerf vertrekken en zo nemen die werken meer maanden in beslag dan voorzien.
Daar komen zeker nog een paar seizoenen bij. Alvast nog de lente, en ik vrees dat we in de zomer daar vakantie zullen houden. Vakantie in de betekenis van ‘blijven logeren’ om daarna ons vijs af te draaien
Maar goed. Zo’n logeerpartijtje kan ook zijn charmes hebben. En we zullen het nuttige aan het aangename koppelen. Op tijd een barbecuetje, of eens uit eten en een terrasje na de noeste arbeid, een flesje wijn in de tuin…

Ik hou de toon opzettelijk positief, hoewel ik rusteloos word van de idee dat mijn horizon de laatste jaren wel heel beperkt blijft.
Er zit een reiziger in mij en die wil eruit!
Voorlopig stel ik me tevreden met het bestuderen van reisfolders met de meest uiteenlopende bestemmingen.
Vraag me hoeveel een reis naar Bali of naar Gambia kost, en ik weet het u te vertellen.
Compleet zinloos, ik weet het, vooral als je dat reisdoel niet hebt, maar zo hou ik de bereikbaarheid van mijn droom gaande.
‘Voor dat geld, kan ik naar de andere kant van de wereld…’, spreek ik mezelf dan toe en om de pijn een beetje te verzachten, geef ik meteen wat kritische opmerkingen over de mastodonten van hotels met spuuglelijke zwembaden waar ik voor geen geld van de wereld drie weken zou willen verblijven. Zelfs geen dag! En zeker niet voor die prijs!
Neen, als ik ooit weer op reis ga, dan wil ik niet in één of ander toeristisch oord belanden waar je ’s morgens een Westers ontbijt krijgt en ’s middags pasta à la Bolognèse met een glas Bordeaux.

Ik kan niet begrijpen waarom mensen met hele horden naar de Spaanse costas trekken om er hun avonden te slijten op het terras van een Belgisch café en helemaal wild worden als ze daar een eethuis vinden dat biefstuk/friet serveert…
Ze blijven daar ook hangen, aan die kust. Ik durf te wedden dat 90% van de Vlamingen nog nooit een dagje landinwaarts is gereisd. Ha neen, want daar hebben ze geen Stella Artois!

Evenmin kan ik me vinden in de reisformule ‘Logeren bij Belgen’.
Soms meer dan duizend kilometer reizen om weer bij een Belg te belanden die je een vol au vent voorschotelt of balletjes in de tomatensaus met, oh god, een plaatselijke courgette erin gedraaid… En dan na de maaltijd samen met de gastheer de fiets op om de streek te verkennen langs uitgekiende paadjes die de buren hem hebben aangeraden maar waar hij weinig of geen voeling mee heeft.
(Een vaderland heet niet voor niets ‘vaderland’...)
Iemand kan menen een band te hebben met een land, een streek waar die op iets oudere leeftijd heen trekt, maar die heeft er geen roots, en dat voel je. Die mist de authenticiteit van een volk.
Een Belg die jarenlang in het buitenland woont, blijft een Belg. Een Nederlander blijft een Nederlander. Enzovoort.
Hoe hard ze ook hun best doen om in te burgeren, ze blijven vreemdelingen die de plaatselijke ziel missen. En ik ben er zeker van dat die plaatselijken hen nooit als één van hen zien. Ze blijven buitenlanders.

Het liefst zie ik op vakantie zo weinig mogelijk landgenoten of buurlandgenoten.
Het liefst beleef ik een land in al zijn puurheid en eigen cultuur, zonder al die bekaktheid en al dat geforceerd entertainment.
Daar moet je ver voor reizen en daarvoor moet je hotels, vakantieparken en campings mijden.
Daar heb je geen reisbureau voor nodig. (Of misschien alleen voor het vliegticket.)
Gewoon vertrekken. Meer moet je niet doen.

Ik weet al waarheen, maar ik vertel het niet.
Ik hou het nog een jaar geheim.
Eerst nog wat verbouwen en reisbrochures bekijken en mij verkneukelen bij het zien van die vreselijke stranden vol parasols, én de prijs, want voor dat geld zit ik volgend jaar aan de andere kant van de wereld, op een eilandje zonder café, zonder winkels, zonder elektriciteit maar met een machtige sterrenhemel boven mijn hoofd en een immens aquarium, mét reuzenschildpadden, aan mijn voeten…
Dat is het wachten waard, want het is wachten op ‘het paradijs’.

Tot die tijd zal ik dit jaar mijn Franse vrienden als een echte Belg ontvangen, met mosselen en friet en een variatie van Belgische bieren.
En ik zal hen met trots mijn vlakke land laten zien, met zijn kreken, populieren, knotwilgen en bruine cafés.
Ik zal hen met hart en ziel rondleiden in mijn streek en hen anekdotes vertellen over mijn kindertijd en jeugd, en ik zal hen laten kennismaken met de Bourgondische ziel van de Belg in al zijn facetten.

Maar een Fransman met een Duvel in zijn hand, wordt geen Belg…
Net zo min als een Belg met een pastis in zijn hand een Fransman wordt…


Misschien maar goed dan dat ze ‘balletjes in tomatensaus’ serveren in dat dorp in de Provence…


donderdag 16 februari 2012

Ik, in de grote wereld...


De idee werd mij aangereikt – of drong zich aan mij op – toen ik, weer eens, een bedenking maakte van: ‘Ho, dat zou ik nog kunnen gebruiken!’ en dat er dan een dag, of enige dagen nadien, als het ware ‘plotsklaps’ een mooie advertentie in één of ander reclameblad staat met nét dát artikel! Alsof iemand heimelijk mijn gedachten volgt en de verdere loop dirigeert… Creepy!
Ik denk: ‘Ho, een digitale kookwekker zou wel praktisch zijn…’ en hop, twee dagen nadien valt het blaadje van de Aldi in de bus en wat ziet mijn lodderig oog…? Inderdaad, een digitale kookwekker!
Of: ‘We zouden beter het plafond in het huis van de zoon isoleren…’ en jawel, promotie in de Gamma van die isolatie die we nodig hebben! Geen 16 cm, of 12, maar 8!
Ook met voeding wil het wel eens lukken.
Krijg ik plots zin in dat kaasje dat ik mocht proeven in Lyon, un Petit Saint Marcelin, dat hier normaal gezien onvindbaar is ; staat het plots in al zijn glorie in het reclameblad van de Smatch!

Ik zou nog een hele reeks voorbeelden kunnen geven. Het ene lijkt het andere op te volgen. Zodanig dat ik onlangs dacht: dit kan bijna geen toeval meer zijn.
En toch is het dat. Niets meer of minder dan toeval.
Als ik er een andere theorie zou bij verzinnen, zou er iets goed mis zijn met mij.
Als volwassen mens moet het nuchtere verstand primeren. Iets kan, of iets kan niet.
Soms is enige twijfel mogelijk, maar als het om buitenwereldse dingen gaat, wordt van een volwassene verwacht dat hij die wetenschappelijk onderlegt, en bijgevolg ook tenietdoet of het gebeuren klasseert onder 'toeval'...
Een kind dat alle zintuigen maximaal gebruikt en nog onbezoedeld alles in zich opneemt, is een zekere marge en magie gegund. ‘Fantasie’ heet dat dan.

Ik had destijds héél véél fantasie.
Zoals elk kind beleefde ik ongelofelijke avonturen in de tuin achter het huis.
Samen met mijn zus leefde ik mij in in de meest fantastische rollen.
Nog vóór er sprake was van Harry Potter of Spiderman speelden zich de meest heldhaftige scenes af tussen de hoge bomen en de bonenstaken van mijn vader, en heb ik meermaals – wat zeg ik…? Elke keer!!! – ons wereldje gered van de zekere ondergang.
De scenario’s kwamen vanzelf.
Zonder enige moeite paste ik mijn personage aan, aan de nood waarin mijn zus verkeerde. En het werd nog spannender als de buurkinderen kwamen spelen en er meer dan één moest worden gered.

Als kind ging mijn fantasie alle kanten op.
Zo heb ik een tijdlang in een soort universum geleefd waarin ik dacht dat er iemand was die, onzichtbaar, mijn doen en laten dirigeerde.
Ik had daarbij de gedachte, en ook het gevoel, dat ik immens klein was als een soort mier of microbe, in mensenvorm. En dan was er die grootse iemand die scenario’s voor mij bedacht en die mijn leven dusdanig beïnvloedde dat ik uiteindelijk deed wat voorzien was.
Allemaal heel ingewikkeld en moeilijk uit te leggen met de nuchterheid die ik nu heb, maar er zat toch een zekere logica in.
Later werd, met de bewustwording, het Geloof aan mij opgedrongen en werd die ene die mijn leven leidde, de allesziende, of ‘God’ genoemd.
Het gevoel was niet hetzelfde, maar ik legde mij neer bij die gedachte en aanvaardde dat het die god dan wel moest zijn die daarboven de touwtjes in handen nam.
Tot de rebel in mij wakker werd en ik mij eindelijk realiseerde hoe een mens wordt gemanipuleerd en tot heel veel in staat is, zelfs oorlog, door het geloof in een god…
Vanaf dan was er niets meer. Ik fantaseerde niet meer. Zelfs niet over een god, en over hoe die er dan wel zou uitzien.

Nu, op de helft van mijn leven, kwam even dat gevoel terug opflakkeren.
Door die kleine toevalligheden met die reclamefolders, herkende ik het weer.
Ik, amoebe in het decor van de grote wereld… met iemand daarboven die de toevalligheden laat gebeuren en ook mijn weg bepaalt.
Als een personagetje in the Sims, zo zou ik mijn gevoel van toen, en ook een beetje (en heel eventjes) van nu, nog het beste kunnen omschrijven.

Wie de knoppen bespeelt, laat ik aan de fantasie over.
Zolang het maar geen god is.

dinsdag 14 februari 2012

Mijn Lief...


Ik weet wel zeker,
jouw ziel woont in je buik.
Een hemel met engelenschare,
bovengoddelijk geheim…

In dit windstille uur knoop ik vleugels aan mijn hart,
en stort mij onbesuisd in jouw duistere diepte.

Innig adem jij voor mij een heldere midzomernacht…

maandag 13 februari 2012

Manuscript, hoofdstuk 4


‘Stilte. 
Ik hoor niets. 
Een moment waarop Gezelle aan het ruisende riet zou denken. 
Ik niet. 
Ik zit beweegloos en hou mijn adem in.’
Zo begon mijn verhandeling ‘Stilte-ervaring’ in het derde jaar van de middelbare school.
Het werd geen verhandeling maar een poëtische beschrijving van een familiebijeenkomst.
Ik kreeg er toch negentien op twintig voor - ik denk dat Gezelle zijn riet de doorslag had gegeven - en als commentaar van de leraar: ‘Dit is een persoonlijke ervaring en niet wat gevraagd werd, maar zo ontroerend mooi… Het liefst gaf ik jou een twintig, maar dit is geen verhandeling…’

Ik was jong en bedeesd en werd door de hele familie aanzien als een onwetende puber, maar ik schreef. Over hen. Over hun bijeenkomst. Over wat zij niet weten.
Ik wist wat ik dacht en voelde en hij, de leraar, wist het nu ook. Het zal ze leren.
Het lijkt met geen woord op wat ik schreef in 1976 - daarin speelde een doods schilderij de hoofdrol - maar vandaag schrijf ik dit over de familiebijeenkomst:
De ouderen en mijn moeder bogen zich samen over het ‘probleem’ voogdij.
Onze pa was niet meer, dus officieel waren wij weeskinderen geworden, mijn zus en ik.
Die gedachte dwong mij eerst tot medelijden met mezelf. In boeken had immers iedereen medelijden met de arme wees…
Het duurde maar een nanomoment, dat opkomende minderwaardigheidsgevoel. Ik besefte snel dat zieligheid een te mijden eigenschap was, want daar ga je heel waarschijnlijk krom van lopen. Mijn hoofd hing nu al scheef…

Het voorbeeld van mijn vader sterkte mij in deze pas ontsproten stelling.
Hij had hopen miserie, maar zijn rug bleef recht en hij bleef respect afdwingen. Mijn vader hield niet van ‘krom’, hij was in alles rechtlijnig.
Hij riep het soms, als we in gezinsformatie op straat liepen. Mijn zus en ik voorop, in nonchalante hippiepas. Tja, the seventies… Mijn vader en moeder achter ons.
Dan kon hij zomaar, zonder gêne, naar ons roepen: ‘Ruggen recht en borsten vooruit!’ 
Mijn god, ik schaamde me dood. Het liefste wilde ik dwars door de straatstenen zakken en spoorloos verdwijnen, voor altijd. Ik hoopte dat écht op die momenten.
En hij liep daar dan, helemaal recht.
Naast mijn moeder liep hij dan, lachend, en ik wist zeker dat iedereen hem had gehoord en dat iedereen nu zeker naar ons keek, en al zeker naar mij want…: ’Heeft die kleinste van Jef al borsten…?!’ En dat ze zouden lachen, want iedereen kende Jef en iedereen kende mij, want ik was de dochter van Jef. Vanaf dat moment 'De dochter mét borsten.'
Dat wil je niet weten op die leeftijd, dat je die welvingen hebt. En je wil het zeker niet horen. En nu had zeker iedereen het gehoord!
Ik stak mijn kop nog dieper tussen mijn schouders, trok mijn borsten in – voor zover dat kan- en veranderde mijn pas van hippie naar loop. Weg uit zijn buurt.

Maar ik wijk af. Het was 1976 en familiebijeenkomst.
Heel even had ik dus mezelf verloren, en had met gebogen hoofd het ‘weeskind zijn’ zitten beleven tot de slapende rebel in mij wakker werd, de rechtvaardigheidsstrijder, en ik rechtte mijn rug en zette mijn hoofd recht op mijn schouders. Ik voelde zo duidelijk dat ik eigenlijk ferm beledigd was door de idee dat ‘zij’, gesteund door de staat en zijn wetten, durfden te twijfelen aan de competenties van mijn moeder. Want dat was het toch, of niet…?
In hun hoofden ging het dat mijn moeder ons vast niet alleen zou kunnen opvoeden, o neen, zij is een zielige weduwe nu. En zonder man in huis zou het zeker verkeerd lopen met die twee hippiedochters! Ze zullen zeker niet meer studeren, en straks hele weekends uitgaan, en zich ladderzat zuipen en drugs nemen, en ja, er zou zeker een mogelijkheid zijn tot promiscuïteit,…
Zo vatte ik het hele schouwspel op, met mijn veertien jaar oude wakkere geest: ‘Zij’ geven de wet gelijk, ‘zij’ verdedigen mijn moeder niet terwijl ze weten dat zij de meest zorgzame en lieve moeder is van heel het westelijk halfrond! Van de hele wereld! Die wereld die mij, met elke minuut die voorbijging, meer en meer verontwaardigde, meer en meer deed walgen door zijn onrechtvaardigheid, en mij meer en meer deed vloeken met mijn hoofd naar de hemel gericht, want ‘Godverdomse God, waar blijven de mirakels!? Of ben je te druk bezig met die gouden lepeltjes in jouw rijstpaprestaurant? Ik moet geen voogden, klootzak die mijn vader wegnam!’

God stuurde geen bliksems, maar ik deed mijn best om met mijn meest geladen kijk, bliksemschichten in hun richting te sturen. Ze bleven er onbewogen zakelijk bij.

Toen ze tekenden, mijn voogden, voelde ik mij ‘verkocht’.
De enige zalvende gedachte die het gebeuren draaglijk maakte, was dat ze met zijn vieren waren.
Twee ooms en twee tantes om één vader, mijn vader, te vervangen.
Hij moest wel heel goed geweest zijn…
Ik voelde een enorme fierheid opkomen, strekte mijn nek en stak mijn borsten vooruit.


donderdag 9 februari 2012

Mysteries...


Ergens moet er een gat zijn…
Of het een zwart is, laat ik in het midden, maar ergens moet er een doorgang zijn naar één of ander universum waar al de spullen die ik nu ondertussen hopeloos kwijtraakte vrolijk rondzweven ofwel gestapeld liggen te wachten tot ik dit mysterie heb opgelost.

Dat van de sokken is bekend.
Ik weet dat ik niet de enige ben die een lade vol weessokjes heeft. En ik weiger om ze weg te gooien want ik geloof nog altijd dat ik het tweede exemplaar ooit wel eens terugvind. Dat kan gewoon niet anders!
Vroeger verdacht ik mijn oude wasmachine ervan dat ze die sokken opslokte, maar het ding ging zo’n vijfentwintig jaar mee… Dan zou ze toch wel een keer last gekregen hebben van een flinke indigestie, toch?
Maar neen. Ze is gestorven aan een lekkage, en geen sokken te zien in haar buik.

De droogkast bleek ook onschuldig.
Één keer kon ik mezelf overtuigen om toch maar eens in de tuin te gaan kijken, waar de uitlaat op uitkwam, om te checken of die sokken toevallig niet naar buiten waren gewaaid via die afvoer. Tuurlijk niet, stom mens, maar op de duur gaat zoiets tot een lichte vorm van waanzin leiden. Gek word ik ervan.

En het zijn niet alleen de sokken die spoorloos verdwijnen…
Ooit was ik de trotse eigenares van een hele mooie messenset zoals elke professionele chef in zijn keuken heeft.
Er zat ook een handig hakmes bij, type ‘bijltje’, om kruiden te hakken en zo.
Ik heb het ding één keer mogen bewonderen. Nog vóór ik het kon gebruiken, was het verdwenen!
Ik begon zelfs aan mezelf te twijfelen. Zat er wel zo’n hakbijltje bij…? Ja dus, want mijn man had het ook nog gezien…
Ik denk dat we er samen zo’n vier uur naar gezocht hebben, op de meest onmogelijke plekken, tot zelfs op het toilet toe, maar we hebben het nooit teruggevonden.

Hetzelfde met de autosleutels van mijn man.
Manlief komt thuis, gaat in de zetel zitten, wil na een uur of twee vertrekken met de auto en… weg autosleutels!
Ook weer uren gezocht, zetels geïnspecteerd, zakken van de jas, voering van de jas, enzovoort… 
Nooit hebben we die sleutels nog teruggevonden.

En nu is er de afsluitdop van de gootsteen.
Sedert vorige week is die vermist.
Een grote roestvrijstalen dop, met zo’n zes centimeter diameter –moeilijk om er naast te kijken dus… - die ik nog met een extra sopje onder handen had genomen om hem vetvrij te maken zodat hij goed zou afsluiten, maar tevergeefs… Hij zal nooit nog iets afsluiten…
Ik zoek er zelfs niet meer naar omdat dat, hier in dit huis, hopeloos is.
Wat weg is, is weg, en komt nooit meer terug.

Een magnetisch veld zou ook nog kunnen...
Of een geheime bewoner die zich hier al die jaren al schuilhoudt!
Hoewel…, wat moet die met weessokjes, een hakbijltje, een autosleutel en een afvoerdop?
Ik zou er wel iets kunnen bij verzinnen. Dat heb ik trouwens al gedaan, maar tezelfdertijd heb ik mezelf tot de –mentale- orde geroepen.
Want als je er blijft over nadenken, word je gek. Knettergek!

Té veel huiselijke mysteries kunnen schade toebrengen aan de gezondheid.
Zoveel is zeker. Want iedere keer als ik hier iets niet onmiddellijk terugvind, beginnen de zenuwen al in mijn lijf te gieren en begin ik rond te lopen als een kip zonder kop, want: ‘het zal toch geen waar zijn zeker???!!!’.
Slecht voor de bloeddruk. Slecht voor mijn, nu al haperend, hart. En heel slecht voor de gezinsvrede want ik ben dan helemaal niet te genieten!
Gelukkig vind ik de meeste spullen terug, zelfs op zeer korte tijd, wat het raadsel nog groter maakt van waar die dingen dan zijn die ik niet terugvind…

Misschien zit er gewoon een zwart gat in mijn hoofd…?
Misschien laat dat gat mij onbewust dingen doen waar ik me later niets meer van herinner…?
Misschien ben ik zelf die geheime bewoner met enkele sokken, hakbijltje, sleutel en dop…?
Ben ik het mysterie…?!

Pure nonsens!, denk ik dan.
Of toch niet…?...

maandag 6 februari 2012

Leven...


Ik hoor violen op de achtergrond (ja, werkelijk!) en de nostalgie kruipt tot in het merg van mijn botten.
Ik zie beelden in een treinvaart door mijn hoofd zoeven.
De snelheid is te snel.
Ik wil meer zien, maar daar heeft mijn geest geen boodschap aan.
Het verleden in mij groeit met iedere dag die voorbijgaat, en tegelijkertijd zie ik mijn toekomst krimpen.
Meedogenloos.
Zo hard kan leven zijn. (En leven is sterven…)
Mijn ogen registreren elk detail van wat verrukking oproept.
Opslaan. Om nooit te vergeten.
Maar ondertussen weet ik dat niets zo feilbaar is als het geheugen van een mens.
Doorheen de tijd speelt de herinnering een spel.
Beelden worden wazig. Of net, onecht levendig …
Geuren worden minder sterk, en gevoel wordt vooral ‘heimwee’…
Met elke ademtocht komt het einde dichterbij en soms, heel soms, haalt de onrust het van de rust want die dag komt, waarop je de ogen sluit om nooit meer te zien…

Daarom blijf ik, ongezond lang, wakker.
En als ik slaap, wil ik dromen om het leven in gang te houden.
Op dat vlak, heb ik een gewillige geest.
Of mijn bewuste daar iets mee te maken heeft, weet ik niet, maar ik ken mensen met namen in mijn dromen die ik in dit leven nog niet heb ontmoet.
Ik bezoek er landen met vreemde huizen en nog vreemdere, maar interessante, bewoners.
En soms verdrink ik en beland ik rechtop in mijn bed, happend naar lucht, alsof mijn droom mij wil zeggen dat ik vooral wakker moet blijven en moet blijven ademen, en kijken, en leven…!

Die dromen roepen vragen op.
Die dromen tonen een andere universum waar mijn onderbewuste woont dat eigenlijk mijn werelds leven sterk bepaalt.
Vooral de vergankelijkheid ervan wordt telkens duidelijker.
Maar ook de oneindigheid - zo lijkt het- want regelmatig ontmoet ik er zij die niet meer zijn…
En zij zijn herkenbaar in hun gedaante, hun doen, hun kleine details, zoals ik die ooit opsloeg in mijn geheugen.
Soms uitvergroot, maar des te treffend en dus zo ontroerend echt dat bij het ontwaken de heimwee heel hard knaagt…

Maar het leven gaat door…
Nu. 
En nu. 
En nu…
Iedere seconde leeft.

Eigenlijk zijn we allemaal één ogenblik.
Één ogenblik, vóór we de ogen sluiten…

zondag 5 februari 2012

Luie zondag...?


Vandaag wordt het een luie zondag.
Leven op het tempo van de hond. Rekken, strekken, een beetje geeuwen, eten, rusten, af en toe tv kijken…
Misschien ook een keer naar buiten toe om te wandelen in de krakende sneeuw…

Ik had er lang naar uitgekeken naar die eerste sneeuw.
Valt dat even tegen!
Ok, de straten en huizen zien er minder grijs uit, maar qua kwaliteit laat deze lading te wensen over.
Geen nostalgische sneeuwmannen in de buurt die je gaandeweg in mekaar ziet zakken, met scheve wortelneuzen, verzakte buiken en kromme knopenrijen, want het witte spul wil niet kleven!
Met zo’n sneeuw is ook geen degelijk sneeuwballengevecht mogelijk. Je kan er hooguit een poot van pakken en die mikken naar de tegenstander, maar er zit geen snelheid achter. Die flutsneeuw valt, nog vóór ze aankomt, in een wolkje uiteen.
Zo’n sneeuwbal kan nochtans een stevig projectiel zijn…

Ik herinner mij een zalig weekend in Disneyland Parijs.
De kinderen waren nog klein en we hadden gespaard om hun droom waar te maken.
De kerstperiode leek ons het mooiste om mee te maken. En dat was ook zo.
Dat het gesneeuwd had, was een surplus, want het maakte het sprookje nog intenser.
Heel dat land was feeëriek versierd met onnoemelijk veel lichtjes en guirlandes en een, nooit eerder geziene, reusachtige kerstboom die elke avond ceremonieel werd aangestoken.
In de straten kleine groepjes zangers in Victoriaanse kledij die Chrismascarols zongen en dan de apotheose… de kerststoet mét Kerstman!
Een metershoge arrenslee met de brave man daar bovenop.
Daar kwam volk naar kijken! Hele dikke rijen mensen zoomden het parcours af en overal raapten flauwe plezanten wat sneeuw bij mekaar en mikten die richting Kerstman, maar die zat zodanig hoog dat geen enkele bal aankwam. Hooguit bleef er een halve bal aan de zijkant van de slee plakken en zo zag die er meer en meer uit als die rode paddenstoel, met witte stippen, ja…
De slee naderde de plek waar wij stonden in een regen van sneeuwballen. De kinderen keken niet meer om naar de sneeuw maar plooiden hun hoofdjes achterover om de Kerstman te zien. Dat moest wel de enige echte zijn… Zo imposant zag die man eruit. Ik ging ook helemaal op in het tafereel en nam het heel goed in mij op…
Tot ik zag hoe mijn man zich bukte, in een ijltempo een grote sneeuwbal vormde met zijn twee handen, en die, nog vóór ik kon reageren, naar de Kerstman keilde… pal op zijn hoofd!!!
Die man keek wat beduusd rond, en ik, ik zonk bijna door de sprookjesgrond van schaamte!
De enige bal die aankwam, was die van mijn eigenste man… en ik had het gevoel dat iedereen naar ons keek.
In mijn herinnering draaien al die rijen mensen zich in onze richting en bekijken ons met de meest giftige blik die een mens kan produceren…
Dat was niet zo, maar zo staat de optocht van de Kerstman nu voor eeuwig en altijd in mijn geheugen gegrift… als één van de meest schandelijke momenten uit mijn leven.
Weg magie, weg nostalgie, hallo schaamte!

En mijn man…?
Die vond het prachtig! En ik zag hoe hij tien centimeter groeide van trots!
En dan die zelfvoldane glimlach…
Tot op de dag van vandaag kan hij die weer om zijn mond toveren als hij aan dat tafereel herinnerd wordt. Blijkbaar was dat een groots moment voor hem…

Eerlijk gezegd, nu zo’n twintig jaar later, en van op een afstand bekeken, was het inderdaad misschien wel grappig, én een prestatie!
Want als er al geen honderd sneeuwballen gegooid waren, waarvan er geen enkele aankwam waar hij voor bedoeld was…
En dan staat daar zo’n man van niet groter dan één meter zeventig, met kleine handen, zich al stilletjes op voorhand te verkneukelen en doet wat honderden vóór hem niet lukte…
Hm… Zou het kunnen dat…?
Wel ja, verdorie, ik geef het toe…Mijn man is een kanjer !
En zo’n zalige kleine jongen…
Alleen met hem kan je zo’n dingen meemaken.
Of die altijd ‘stichtend’ zijn, is een andere zaak, maar feit is dat je je met hem niet verveelt!

Jammer dus, dat de sneeuw dit keer niet kleeft, want god weet welke ideeën hem dat zou geven…
Maar er komt vast wel een alternatief, op deze luie zondag.
Of ook niet.
We laten de dag zijn gang gaan en lopen erdoor… liefst met warme voeten.
De warme harten zijn er al. Daar heeft die -9 van buiten geen vat op.
Daar heeft niets of niemand vat op.
Zelfs niet de herinnering aan een verfrommelde Kerstman…
Hoe erg ik dat toen ook mocht vinden, vandaag zal ik me nestelen naast mijn held.


maandag 30 januari 2012

Foute bui...


Ik ben in zo’n foute bui.
Vanmorgen, na mijn obligate kop koffie mét sigaret (Neen, geen speech nodig. Ik weet het… héél fout! En foei! En ook nog een tik op de billen!), mijn oude cd’tje vol zalige ouderwetse crooners gezocht en op volle kracht door de living laten galmen.
What a way to begin the day…!
En passant probeerde ik mijn man tot dansen te dwingen, maar die was niet ‘in the mood’ wegens ‘te druk bezig’.
Dan maar een solootje met ingebeelde partner, midden op de keukenvloer, met één oog op de hoes met titels en het andere gewoon dicht.
Moeilijk, maar te doen, en qua sfeer dicht bij ‘the real thing’.

Er lijkt geen tijd meer te zijn voor romantiek.
Gisteren viel het me nog op, toen we, als schapen in een kudde mensen, werden meegevoerd, mijn man en ik, om de lichtjes in Gent te gaan bekijken. (Ja, ik heb de ‘koppige kop’ doen plooien…)
Straten vol mensen, lange rijen wachtenden voor één of ander spektakel binnenshuis, en dan zou je verwachten dat er hier en daar een innige omhelzing zou te bespeuren zijn, maar neen…
Zelfs het meest feeërieke licht bleek geen invloed te hebben op de romantische ziel waar de mens als enig levend wezen houder van is.
Elk koppel leek een fototoestel bij de hand te hebben. Af en toe hoorde je een: ‘Mooi!’ en dan, hop, het cameraatje in positie en klikken maar!, waarbij de partner, stijf van de kou, geduldig stond te bevriezen tot ook het beeld bevroren was op de geheugenkaart.
Klaar..? Op naar het volgende..!
Sommige mannen hadden een statief bij waar ze de handen vol aan hadden.
Ik beklaag de vrouwen van de mannen met statief.
Eer dat ding opgesteld staat… Eer manlief de juiste kadrering en de correcte sluitertijd heeft bepaald… Enkel oog voor het object en het objectief…Je zou voor minder scheiden, denk ik dan.
Geef me dan maar mijn man, die om de tien seconden zijn neus optrekt (letterlijk!), alle vijf minuten zijn keel –diep- schraapt, soms wat wind lost (u heeft dit niet gelezen!), maar toch mijn hand vasthield, het hele traject, zijn armen om mijn buik sloeg om samen naar omhoog te kijken, mij verwittigde voor putjes in het wegdek, me gedurig vroeg of ik geen kou had,… Die, ondanks zijn ijsvoeten, toch op een terras ging zitten omdat ik zonodig moest roken en dan maar een warme chocomelk dronk in plaats van een biertje.
Ik was er eerst blind voor, voor al die liefdevolle gebaren, en was al van plan om wat commentaar te spuien omdat het naar mijn zin niet romantisch genoeg was…
Tot ik rondkeek, vanop dat koude terras, en al die mensen zag lopen alsof ze koeltjes in een museum liepen, en dan zag hoe mijn man de kou zat te verbijten voor mij…
Als dat geen liefde is…
En plots zag ik er de romantiek van in en voelde ik mijn hart zwellen van trots.
Hij is van mij…

Deze morgen zat die zwelling er nog en vroeg om compleet foute zoetzwemerige muziek en dansen…
Maar te veel, is te veel.
Zeker op een maandagmorgen vol beslommeringen…
Hoewel…
Had de koffer van de auto niet open gestaan buiten op de parking, dan had hij gedanst. Samen met mij op het midden van de keukenvloer.
Dat heeft de verborgen glimlach om zijn mondhoeken verraden.
Ik ken elk trekje van hem.
Zodanig goed, dat zelfs mijn ingebeelde danspartner zijn neus optrok (letterlijk!) en zijn keel diep schraapte en ‘I’ve got you under my skin’  fluisterde in het oor aan de kant waar mijn oog dicht was.
Of was dat de titel van het volgende liedje…?

Soit.
Feit is dat ‘the real thing’ nog op het programma staat voor vandaag, als alle beslommeringen zijn weggewerkt, want ik ben in zo’n foute bui, en die vraagt om lichtjes en dansmuziek...
Straks hou ik dus mijn eigen lichtfestivalletje, mét gepaste croonermuziek.
En het zal er warm zijn en zooo romantisch. 
Zodanig warm, dat onze kinderen zullen zuchten, met een glimlach om hun mond.

Ik hoop dat zij later hun statief thuislaten...

vrijdag 27 januari 2012

Koppige kop...


Vrijdagavond. 
De hond ligt in een halve draai op de zetel, met mijn man ernaast.
Er zit weinig beweging in. Alleen de zapknop wordt nog gemanipuleerd en af en toe hoor ik een geeuw. Moeilijk te zeggen van wie van de twee. Qua decibels zijn ze aan mekaar gewaagd.
Er is vanalles te doen. Er is het lichtfestival in Gent, en ik had twee kaarten voor Gino Sancti voor vanavond maar zo’n uur geleden heb ik beslist dat ik de deur niet uitga.
Geen zin, te moe, te lui..? God mag het weten.
Het gevoel is dubbel.
Mijn benen kriebelen om op stap te gaan, maar mijn hoofd zegt ‘Neen’. En meestal, in zo’n geval, wint mijn hoofd.

Die kop van mij is koppig.
Mijn lijf mag nog zoveel signalen geven dat het er eens uit wil, als mijn kop niet mee wil, blijft het lijf thuis.
En zo zit ik hier een beetje te sakkeren en heen en weer te schuiven op mijn stoel.
Gelukkig moet straks de hond nog naar buiten, en dan moet de kop wel mee want hij weet maar al te goed dat er daarvoor geen uitweg is.
Geen uitweg, maar wel uitstel… Zo lang mogelijk…

Al heel de dag probeert mijn hoofd zich leeg te maken en het wil maar niet lukken.
Gisteren zat het vol. Met woorden, en met stress…, want datzelfde hoofd had een poos geleden voor mij beslist dat ik zou voordragen op Gedichtendag.
Dat doet het ieder jaar. Nu al zo’n tien keer na elkaar. En dan zou je denken: dat went. Maar neen. Iedere keer is het weer een beetje sterven…
Van zodra ik uit mijn vertrouwde hoekje, hierzo, wordt weggehaald, begint de miserie… Hoofdpijn, nekpijn, buikkrampen, klamme handen, zware hartslag, droge mond,…
Ik overleef dat kwartier van voordragen gelukkig wel, en het moet gezegd, het gevoel achteraf is gewoon za-lig! Weg alle spanning en druk!
Je zou het kunnen vergelijken met het gevoel van een dagje shoppen met véél te nauwe schoenen en dat je die bij je thuiskomst mag uitschoppen in de verste hoek van de woonkamer. Zo’n opluchting geeft dat.
Tenminste…, voor het lijf.
Het hoofd blijft maar doordrammen.
‘Het kon beter.’ ‘Je had meer pauzes moeten nemen.’ ‘Je had dat gedicht beter kunnen inleiden.’ ‘Jouw intonatie zat niet goed in dat vers.’. Enzovoort, enzovoort, enzovoort…
Mocht er een stekker aan zitten, ik trok hem eruit!

Ik onderga nu de laatste stuiptrekkingen van een kwartiertje ‘podium’.
Ik zei het toch al? Het is hier dat ik me het best voel, in de buik van mijn vertrouwde huis.
En net nu wil de hond naar buiten…
Kom, koppige kop, doe de benen lopen! (en hou in godsnaam je kop!)

donderdag 26 januari 2012

Gedichtendag. Voor mijn vader...


De lucht die ik proef is vol van vergane winters.
Pomanders nagelen kruidig de weemoed in mijn geest.
Ik meng hun geur met die van smeulend hout
dat in oranje en rood de kamer doet ontgloeden.

Zo was ik kind...
Zo at ik appels, de knieën opgetrokken voor het vuur
terwijl mijn vader “Warum weinst du” zong...

Ik huil voor de tijd die nu tot mijmeren dwingt,
want geen appel smaakt nog hetzelfde
en de stem van mijn vader is al lang niet meer...

maandag 23 januari 2012

Daar, omhoog...


Ik kijk graag omhoog.
Mocht ik bijhouden hoeveel keer per dag ik mijn nek naar achteren plooi waardoor mijn neus als een, nogal zware, rugvin op mijn gezicht komt te staan, dan zou ik wellicht mijzelf verwonderen.
Mijn neus lijkt een min of meer nutteloos instrument wat reuk betreft. Ik vang weinig geuren op.
Zelfs die geuren waarvan de anderen in dit gezin spontaan beginnen te walgen of kokhalzen, daar loop ik vrolijk doorheen. ‘Hoezo, het stinkt hier…? Ik ruik niks!’
Ik mag mijn reukorgaan ‘selectief’ noemen. Hoe bizar dit ook mag klinken, maar sommige lekkere geuren ontgaan me meestal niet. Zoals die van verse friet, of koffie, of van een bedje bloeiende lavendel.
Als ik zou bijhouden hoe vaak per dag ik verrukt ben over een aangename geur, dan mag ik concluderen dat deze wereld wel heel hard moet stinken, want ik ruik meestal niets.

Maar goed, ik kijk dus graag omhoog.
De lucht is er nooit twee keer hetzelfde.
Dat hebben de grote, en kleinere kunstenaars, doorheen de geschiedenis al bewezen.
Blauw is nooit zomaar blauw. Bij grijs geldt dat evenmin. En wat de witte wolkenpartijen betreft, daar zit een heel kleurenspectrum in, om nog over de vormen te zwijgen.
Voor ’s nachts gelden andere bewoordingen.
Dan kijk ik niet naar de lucht, maar naar boven.
Er zijn weinig variaties van ‘donker’.
Met sterren, zonder sterren.
Met maan. Vol, half, in kwartieren…
Dat moeten die kunstschilders doorheen de geschiedenis ook opgemerkt hebben. Ik kan geen werken benoemen waar op de achtergrond het nachtelijk uitspansel in al zijn glorie wordt voorgesteld…
Maar laat dat nu mijn favoriete moment zijn waarop ik mijn nek nog maar eens naar achteren plooi en kijk…
Niets geeft meer rust dan de zekerheid van sterren en maan.
Het is kijken naar verleden en toekomst. Naar de eeuwigheid.
Hoe immens is de ruimte die buiten onze wereld ligt…
Met soms nog een kleine bedenking : ‘en waar zijn de anderen..?’

Op een koude novembernacht in 1992, zat ik naast mijn zus in de auto op weg naar huis.
En weer keek ik naar boven, naar een ster die feller werd en steeds dichter kwam.
Zij zag het ook, mijn zus.
We gingen langs de kant van de weg staan. Stapten uit de wagen en keken.
Een enorme driehoek met drie lichten op elke hoek bleef geruisloos hangen op een vijftigtal meter van ons af.
Het ding kwam stilaan in beweging, stapvoets, zonder geluid en zonder luchtverplaatsing. Ik kon die snelheid volgen en liep een eindje mee.
En even onhoorbaar als het kwam, vertrok het weer, dit vliegding, om in enkele seconden te verdwijnen.
Om het met een cliché als een koe te zeggen: we konden onze ogen niet geloven, mijn zus en ik.
Ik durfde er lang niets over zeggen. Iemand die zo iets bizars vertelt, moest ofwel zat zijn ofwel zot… Zo dacht ik vroeger ook.
Schrijver Marc de Bel mocht hetzelfde ervaren ter hoogte van Kruishoutem, hoorde ik later. Hij noemde het ding ‘een ufo’.
Ik plak er geen naam op. Ik zeg dat ik een vreemde vliegende driehoek zag.
En omdat het waar is, durf ik het hier te schrijven.

Ik geloof niet dat deze ervaring zich ooit nog zal herhalen, maar sedert 1992, kijk ik de nacht in met, iets meer dan normale, interesse.


En ja, de nacht heeft een geur. Onbenoembaar maar intens, en vooral hemels... 
Als een bord versgekookte rijstpap, maar dan anders.
Dat heeft mijn selectieve neus beslist.


woensdag 18 januari 2012

Overvloed


Dit is overvloed.
Hoe jij me eert
en vereert…

Zelfs als ik pissig de pot op tafel smijt
omdat :
weer de bonen verbrand…!
En ik met pruillip en al
mijn klaaglied begin vol huisvrouwengejammer.

En jij, met jouw grote armen en nog groter hart
ze vrolijk plukt
die bonen uit mijn pot.
En smult.
Ze doet verdwijnen in het gat tussen jouw baard,
die grijs onze geschiedenis verhaalt,
en wijsheid draagt
En nu ook een streepje saus…

Overvloed is het,
hoe jij door mijn dagen meandert
en al mijn stomme fouten liefdevol omhelst
ze indijkt,
omwalt,
begraaft
met die mantel…ja
en zonder woordenvloed

Je doet uit liefde.