maandag 20 februari 2012

Reiskriebels...


Met de eerste lauwe zonnestralen laten de reiskriebels zich stilaan voelen, maar ik weet nu al dat het deze zomer een koude ‘Njet’ wordt…
We hebben andere ‘verplichtingen’.
Er is het kolossale werk in het huis van de zoon. Dat schiet momenteel langs geen kanten op.
Dat kan ook niet als je enkel de weekends vrij hebt en dan nog wat wil uitslapen ook…
Wij niet, mijn man en ik. Wij hebben de discipline en de routine van mensen van middelbare leeftijd. Nog vóór de wekker afloopt, staat de koffie te dampen.
Maar onze twintigers da’s een ander paar mouwen! Als we die niet oproepen dan slapen ze een gat in de namiddag.
Het is dan ook meestal na de middag dat we richting bouwwerf vertrekken en zo nemen die werken meer maanden in beslag dan voorzien.
Daar komen zeker nog een paar seizoenen bij. Alvast nog de lente, en ik vrees dat we in de zomer daar vakantie zullen houden. Vakantie in de betekenis van ‘blijven logeren’ om daarna ons vijs af te draaien
Maar goed. Zo’n logeerpartijtje kan ook zijn charmes hebben. En we zullen het nuttige aan het aangename koppelen. Op tijd een barbecuetje, of eens uit eten en een terrasje na de noeste arbeid, een flesje wijn in de tuin…

Ik hou de toon opzettelijk positief, hoewel ik rusteloos word van de idee dat mijn horizon de laatste jaren wel heel beperkt blijft.
Er zit een reiziger in mij en die wil eruit!
Voorlopig stel ik me tevreden met het bestuderen van reisfolders met de meest uiteenlopende bestemmingen.
Vraag me hoeveel een reis naar Bali of naar Gambia kost, en ik weet het u te vertellen.
Compleet zinloos, ik weet het, vooral als je dat reisdoel niet hebt, maar zo hou ik de bereikbaarheid van mijn droom gaande.
‘Voor dat geld, kan ik naar de andere kant van de wereld…’, spreek ik mezelf dan toe en om de pijn een beetje te verzachten, geef ik meteen wat kritische opmerkingen over de mastodonten van hotels met spuuglelijke zwembaden waar ik voor geen geld van de wereld drie weken zou willen verblijven. Zelfs geen dag! En zeker niet voor die prijs!
Neen, als ik ooit weer op reis ga, dan wil ik niet in één of ander toeristisch oord belanden waar je ’s morgens een Westers ontbijt krijgt en ’s middags pasta à la Bolognèse met een glas Bordeaux.

Ik kan niet begrijpen waarom mensen met hele horden naar de Spaanse costas trekken om er hun avonden te slijten op het terras van een Belgisch café en helemaal wild worden als ze daar een eethuis vinden dat biefstuk/friet serveert…
Ze blijven daar ook hangen, aan die kust. Ik durf te wedden dat 90% van de Vlamingen nog nooit een dagje landinwaarts is gereisd. Ha neen, want daar hebben ze geen Stella Artois!

Evenmin kan ik me vinden in de reisformule ‘Logeren bij Belgen’.
Soms meer dan duizend kilometer reizen om weer bij een Belg te belanden die je een vol au vent voorschotelt of balletjes in de tomatensaus met, oh god, een plaatselijke courgette erin gedraaid… En dan na de maaltijd samen met de gastheer de fiets op om de streek te verkennen langs uitgekiende paadjes die de buren hem hebben aangeraden maar waar hij weinig of geen voeling mee heeft.
(Een vaderland heet niet voor niets ‘vaderland’...)
Iemand kan menen een band te hebben met een land, een streek waar die op iets oudere leeftijd heen trekt, maar die heeft er geen roots, en dat voel je. Die mist de authenticiteit van een volk.
Een Belg die jarenlang in het buitenland woont, blijft een Belg. Een Nederlander blijft een Nederlander. Enzovoort.
Hoe hard ze ook hun best doen om in te burgeren, ze blijven vreemdelingen die de plaatselijke ziel missen. En ik ben er zeker van dat die plaatselijken hen nooit als één van hen zien. Ze blijven buitenlanders.

Het liefst zie ik op vakantie zo weinig mogelijk landgenoten of buurlandgenoten.
Het liefst beleef ik een land in al zijn puurheid en eigen cultuur, zonder al die bekaktheid en al dat geforceerd entertainment.
Daar moet je ver voor reizen en daarvoor moet je hotels, vakantieparken en campings mijden.
Daar heb je geen reisbureau voor nodig. (Of misschien alleen voor het vliegticket.)
Gewoon vertrekken. Meer moet je niet doen.

Ik weet al waarheen, maar ik vertel het niet.
Ik hou het nog een jaar geheim.
Eerst nog wat verbouwen en reisbrochures bekijken en mij verkneukelen bij het zien van die vreselijke stranden vol parasols, én de prijs, want voor dat geld zit ik volgend jaar aan de andere kant van de wereld, op een eilandje zonder café, zonder winkels, zonder elektriciteit maar met een machtige sterrenhemel boven mijn hoofd en een immens aquarium, mét reuzenschildpadden, aan mijn voeten…
Dat is het wachten waard, want het is wachten op ‘het paradijs’.

Tot die tijd zal ik dit jaar mijn Franse vrienden als een echte Belg ontvangen, met mosselen en friet en een variatie van Belgische bieren.
En ik zal hen met trots mijn vlakke land laten zien, met zijn kreken, populieren, knotwilgen en bruine cafés.
Ik zal hen met hart en ziel rondleiden in mijn streek en hen anekdotes vertellen over mijn kindertijd en jeugd, en ik zal hen laten kennismaken met de Bourgondische ziel van de Belg in al zijn facetten.

Maar een Fransman met een Duvel in zijn hand, wordt geen Belg…
Net zo min als een Belg met een pastis in zijn hand een Fransman wordt…


Misschien maar goed dan dat ze ‘balletjes in tomatensaus’ serveren in dat dorp in de Provence…


donderdag 16 februari 2012

Ik, in de grote wereld...


De idee werd mij aangereikt – of drong zich aan mij op – toen ik, weer eens, een bedenking maakte van: ‘Ho, dat zou ik nog kunnen gebruiken!’ en dat er dan een dag, of enige dagen nadien, als het ware ‘plotsklaps’ een mooie advertentie in één of ander reclameblad staat met nét dát artikel! Alsof iemand heimelijk mijn gedachten volgt en de verdere loop dirigeert… Creepy!
Ik denk: ‘Ho, een digitale kookwekker zou wel praktisch zijn…’ en hop, twee dagen nadien valt het blaadje van de Aldi in de bus en wat ziet mijn lodderig oog…? Inderdaad, een digitale kookwekker!
Of: ‘We zouden beter het plafond in het huis van de zoon isoleren…’ en jawel, promotie in de Gamma van die isolatie die we nodig hebben! Geen 16 cm, of 12, maar 8!
Ook met voeding wil het wel eens lukken.
Krijg ik plots zin in dat kaasje dat ik mocht proeven in Lyon, un Petit Saint Marcelin, dat hier normaal gezien onvindbaar is ; staat het plots in al zijn glorie in het reclameblad van de Smatch!

Ik zou nog een hele reeks voorbeelden kunnen geven. Het ene lijkt het andere op te volgen. Zodanig dat ik onlangs dacht: dit kan bijna geen toeval meer zijn.
En toch is het dat. Niets meer of minder dan toeval.
Als ik er een andere theorie zou bij verzinnen, zou er iets goed mis zijn met mij.
Als volwassen mens moet het nuchtere verstand primeren. Iets kan, of iets kan niet.
Soms is enige twijfel mogelijk, maar als het om buitenwereldse dingen gaat, wordt van een volwassene verwacht dat hij die wetenschappelijk onderlegt, en bijgevolg ook tenietdoet of het gebeuren klasseert onder 'toeval'...
Een kind dat alle zintuigen maximaal gebruikt en nog onbezoedeld alles in zich opneemt, is een zekere marge en magie gegund. ‘Fantasie’ heet dat dan.

Ik had destijds héél véél fantasie.
Zoals elk kind beleefde ik ongelofelijke avonturen in de tuin achter het huis.
Samen met mijn zus leefde ik mij in in de meest fantastische rollen.
Nog vóór er sprake was van Harry Potter of Spiderman speelden zich de meest heldhaftige scenes af tussen de hoge bomen en de bonenstaken van mijn vader, en heb ik meermaals – wat zeg ik…? Elke keer!!! – ons wereldje gered van de zekere ondergang.
De scenario’s kwamen vanzelf.
Zonder enige moeite paste ik mijn personage aan, aan de nood waarin mijn zus verkeerde. En het werd nog spannender als de buurkinderen kwamen spelen en er meer dan één moest worden gered.

Als kind ging mijn fantasie alle kanten op.
Zo heb ik een tijdlang in een soort universum geleefd waarin ik dacht dat er iemand was die, onzichtbaar, mijn doen en laten dirigeerde.
Ik had daarbij de gedachte, en ook het gevoel, dat ik immens klein was als een soort mier of microbe, in mensenvorm. En dan was er die grootse iemand die scenario’s voor mij bedacht en die mijn leven dusdanig beïnvloedde dat ik uiteindelijk deed wat voorzien was.
Allemaal heel ingewikkeld en moeilijk uit te leggen met de nuchterheid die ik nu heb, maar er zat toch een zekere logica in.
Later werd, met de bewustwording, het Geloof aan mij opgedrongen en werd die ene die mijn leven leidde, de allesziende, of ‘God’ genoemd.
Het gevoel was niet hetzelfde, maar ik legde mij neer bij die gedachte en aanvaardde dat het die god dan wel moest zijn die daarboven de touwtjes in handen nam.
Tot de rebel in mij wakker werd en ik mij eindelijk realiseerde hoe een mens wordt gemanipuleerd en tot heel veel in staat is, zelfs oorlog, door het geloof in een god…
Vanaf dan was er niets meer. Ik fantaseerde niet meer. Zelfs niet over een god, en over hoe die er dan wel zou uitzien.

Nu, op de helft van mijn leven, kwam even dat gevoel terug opflakkeren.
Door die kleine toevalligheden met die reclamefolders, herkende ik het weer.
Ik, amoebe in het decor van de grote wereld… met iemand daarboven die de toevalligheden laat gebeuren en ook mijn weg bepaalt.
Als een personagetje in the Sims, zo zou ik mijn gevoel van toen, en ook een beetje (en heel eventjes) van nu, nog het beste kunnen omschrijven.

Wie de knoppen bespeelt, laat ik aan de fantasie over.
Zolang het maar geen god is.

dinsdag 14 februari 2012

Mijn Lief...


Ik weet wel zeker,
jouw ziel woont in je buik.
Een hemel met engelenschare,
bovengoddelijk geheim…

In dit windstille uur knoop ik vleugels aan mijn hart,
en stort mij onbesuisd in jouw duistere diepte.

Innig adem jij voor mij een heldere midzomernacht…

maandag 13 februari 2012

Manuscript, hoofdstuk 4


‘Stilte. 
Ik hoor niets. 
Een moment waarop Gezelle aan het ruisende riet zou denken. 
Ik niet. 
Ik zit beweegloos en hou mijn adem in.’
Zo begon mijn verhandeling ‘Stilte-ervaring’ in het derde jaar van de middelbare school.
Het werd geen verhandeling maar een poëtische beschrijving van een familiebijeenkomst.
Ik kreeg er toch negentien op twintig voor - ik denk dat Gezelle zijn riet de doorslag had gegeven - en als commentaar van de leraar: ‘Dit is een persoonlijke ervaring en niet wat gevraagd werd, maar zo ontroerend mooi… Het liefst gaf ik jou een twintig, maar dit is geen verhandeling…’

Ik was jong en bedeesd en werd door de hele familie aanzien als een onwetende puber, maar ik schreef. Over hen. Over hun bijeenkomst. Over wat zij niet weten.
Ik wist wat ik dacht en voelde en hij, de leraar, wist het nu ook. Het zal ze leren.
Het lijkt met geen woord op wat ik schreef in 1976 - daarin speelde een doods schilderij de hoofdrol - maar vandaag schrijf ik dit over de familiebijeenkomst:
De ouderen en mijn moeder bogen zich samen over het ‘probleem’ voogdij.
Onze pa was niet meer, dus officieel waren wij weeskinderen geworden, mijn zus en ik.
Die gedachte dwong mij eerst tot medelijden met mezelf. In boeken had immers iedereen medelijden met de arme wees…
Het duurde maar een nanomoment, dat opkomende minderwaardigheidsgevoel. Ik besefte snel dat zieligheid een te mijden eigenschap was, want daar ga je heel waarschijnlijk krom van lopen. Mijn hoofd hing nu al scheef…

Het voorbeeld van mijn vader sterkte mij in deze pas ontsproten stelling.
Hij had hopen miserie, maar zijn rug bleef recht en hij bleef respect afdwingen. Mijn vader hield niet van ‘krom’, hij was in alles rechtlijnig.
Hij riep het soms, als we in gezinsformatie op straat liepen. Mijn zus en ik voorop, in nonchalante hippiepas. Tja, the seventies… Mijn vader en moeder achter ons.
Dan kon hij zomaar, zonder gêne, naar ons roepen: ‘Ruggen recht en borsten vooruit!’ 
Mijn god, ik schaamde me dood. Het liefste wilde ik dwars door de straatstenen zakken en spoorloos verdwijnen, voor altijd. Ik hoopte dat écht op die momenten.
En hij liep daar dan, helemaal recht.
Naast mijn moeder liep hij dan, lachend, en ik wist zeker dat iedereen hem had gehoord en dat iedereen nu zeker naar ons keek, en al zeker naar mij want…: ’Heeft die kleinste van Jef al borsten…?!’ En dat ze zouden lachen, want iedereen kende Jef en iedereen kende mij, want ik was de dochter van Jef. Vanaf dat moment 'De dochter mét borsten.'
Dat wil je niet weten op die leeftijd, dat je die welvingen hebt. En je wil het zeker niet horen. En nu had zeker iedereen het gehoord!
Ik stak mijn kop nog dieper tussen mijn schouders, trok mijn borsten in – voor zover dat kan- en veranderde mijn pas van hippie naar loop. Weg uit zijn buurt.

Maar ik wijk af. Het was 1976 en familiebijeenkomst.
Heel even had ik dus mezelf verloren, en had met gebogen hoofd het ‘weeskind zijn’ zitten beleven tot de slapende rebel in mij wakker werd, de rechtvaardigheidsstrijder, en ik rechtte mijn rug en zette mijn hoofd recht op mijn schouders. Ik voelde zo duidelijk dat ik eigenlijk ferm beledigd was door de idee dat ‘zij’, gesteund door de staat en zijn wetten, durfden te twijfelen aan de competenties van mijn moeder. Want dat was het toch, of niet…?
In hun hoofden ging het dat mijn moeder ons vast niet alleen zou kunnen opvoeden, o neen, zij is een zielige weduwe nu. En zonder man in huis zou het zeker verkeerd lopen met die twee hippiedochters! Ze zullen zeker niet meer studeren, en straks hele weekends uitgaan, en zich ladderzat zuipen en drugs nemen, en ja, er zou zeker een mogelijkheid zijn tot promiscuïteit,…
Zo vatte ik het hele schouwspel op, met mijn veertien jaar oude wakkere geest: ‘Zij’ geven de wet gelijk, ‘zij’ verdedigen mijn moeder niet terwijl ze weten dat zij de meest zorgzame en lieve moeder is van heel het westelijk halfrond! Van de hele wereld! Die wereld die mij, met elke minuut die voorbijging, meer en meer verontwaardigde, meer en meer deed walgen door zijn onrechtvaardigheid, en mij meer en meer deed vloeken met mijn hoofd naar de hemel gericht, want ‘Godverdomse God, waar blijven de mirakels!? Of ben je te druk bezig met die gouden lepeltjes in jouw rijstpaprestaurant? Ik moet geen voogden, klootzak die mijn vader wegnam!’

God stuurde geen bliksems, maar ik deed mijn best om met mijn meest geladen kijk, bliksemschichten in hun richting te sturen. Ze bleven er onbewogen zakelijk bij.

Toen ze tekenden, mijn voogden, voelde ik mij ‘verkocht’.
De enige zalvende gedachte die het gebeuren draaglijk maakte, was dat ze met zijn vieren waren.
Twee ooms en twee tantes om één vader, mijn vader, te vervangen.
Hij moest wel heel goed geweest zijn…
Ik voelde een enorme fierheid opkomen, strekte mijn nek en stak mijn borsten vooruit.


donderdag 9 februari 2012

Mysteries...


Ergens moet er een gat zijn…
Of het een zwart is, laat ik in het midden, maar ergens moet er een doorgang zijn naar één of ander universum waar al de spullen die ik nu ondertussen hopeloos kwijtraakte vrolijk rondzweven ofwel gestapeld liggen te wachten tot ik dit mysterie heb opgelost.

Dat van de sokken is bekend.
Ik weet dat ik niet de enige ben die een lade vol weessokjes heeft. En ik weiger om ze weg te gooien want ik geloof nog altijd dat ik het tweede exemplaar ooit wel eens terugvind. Dat kan gewoon niet anders!
Vroeger verdacht ik mijn oude wasmachine ervan dat ze die sokken opslokte, maar het ding ging zo’n vijfentwintig jaar mee… Dan zou ze toch wel een keer last gekregen hebben van een flinke indigestie, toch?
Maar neen. Ze is gestorven aan een lekkage, en geen sokken te zien in haar buik.

De droogkast bleek ook onschuldig.
Één keer kon ik mezelf overtuigen om toch maar eens in de tuin te gaan kijken, waar de uitlaat op uitkwam, om te checken of die sokken toevallig niet naar buiten waren gewaaid via die afvoer. Tuurlijk niet, stom mens, maar op de duur gaat zoiets tot een lichte vorm van waanzin leiden. Gek word ik ervan.

En het zijn niet alleen de sokken die spoorloos verdwijnen…
Ooit was ik de trotse eigenares van een hele mooie messenset zoals elke professionele chef in zijn keuken heeft.
Er zat ook een handig hakmes bij, type ‘bijltje’, om kruiden te hakken en zo.
Ik heb het ding één keer mogen bewonderen. Nog vóór ik het kon gebruiken, was het verdwenen!
Ik begon zelfs aan mezelf te twijfelen. Zat er wel zo’n hakbijltje bij…? Ja dus, want mijn man had het ook nog gezien…
Ik denk dat we er samen zo’n vier uur naar gezocht hebben, op de meest onmogelijke plekken, tot zelfs op het toilet toe, maar we hebben het nooit teruggevonden.

Hetzelfde met de autosleutels van mijn man.
Manlief komt thuis, gaat in de zetel zitten, wil na een uur of twee vertrekken met de auto en… weg autosleutels!
Ook weer uren gezocht, zetels geïnspecteerd, zakken van de jas, voering van de jas, enzovoort… 
Nooit hebben we die sleutels nog teruggevonden.

En nu is er de afsluitdop van de gootsteen.
Sedert vorige week is die vermist.
Een grote roestvrijstalen dop, met zo’n zes centimeter diameter –moeilijk om er naast te kijken dus… - die ik nog met een extra sopje onder handen had genomen om hem vetvrij te maken zodat hij goed zou afsluiten, maar tevergeefs… Hij zal nooit nog iets afsluiten…
Ik zoek er zelfs niet meer naar omdat dat, hier in dit huis, hopeloos is.
Wat weg is, is weg, en komt nooit meer terug.

Een magnetisch veld zou ook nog kunnen...
Of een geheime bewoner die zich hier al die jaren al schuilhoudt!
Hoewel…, wat moet die met weessokjes, een hakbijltje, een autosleutel en een afvoerdop?
Ik zou er wel iets kunnen bij verzinnen. Dat heb ik trouwens al gedaan, maar tezelfdertijd heb ik mezelf tot de –mentale- orde geroepen.
Want als je er blijft over nadenken, word je gek. Knettergek!

Té veel huiselijke mysteries kunnen schade toebrengen aan de gezondheid.
Zoveel is zeker. Want iedere keer als ik hier iets niet onmiddellijk terugvind, beginnen de zenuwen al in mijn lijf te gieren en begin ik rond te lopen als een kip zonder kop, want: ‘het zal toch geen waar zijn zeker???!!!’.
Slecht voor de bloeddruk. Slecht voor mijn, nu al haperend, hart. En heel slecht voor de gezinsvrede want ik ben dan helemaal niet te genieten!
Gelukkig vind ik de meeste spullen terug, zelfs op zeer korte tijd, wat het raadsel nog groter maakt van waar die dingen dan zijn die ik niet terugvind…

Misschien zit er gewoon een zwart gat in mijn hoofd…?
Misschien laat dat gat mij onbewust dingen doen waar ik me later niets meer van herinner…?
Misschien ben ik zelf die geheime bewoner met enkele sokken, hakbijltje, sleutel en dop…?
Ben ik het mysterie…?!

Pure nonsens!, denk ik dan.
Of toch niet…?...

maandag 6 februari 2012

Leven...


Ik hoor violen op de achtergrond (ja, werkelijk!) en de nostalgie kruipt tot in het merg van mijn botten.
Ik zie beelden in een treinvaart door mijn hoofd zoeven.
De snelheid is te snel.
Ik wil meer zien, maar daar heeft mijn geest geen boodschap aan.
Het verleden in mij groeit met iedere dag die voorbijgaat, en tegelijkertijd zie ik mijn toekomst krimpen.
Meedogenloos.
Zo hard kan leven zijn. (En leven is sterven…)
Mijn ogen registreren elk detail van wat verrukking oproept.
Opslaan. Om nooit te vergeten.
Maar ondertussen weet ik dat niets zo feilbaar is als het geheugen van een mens.
Doorheen de tijd speelt de herinnering een spel.
Beelden worden wazig. Of net, onecht levendig …
Geuren worden minder sterk, en gevoel wordt vooral ‘heimwee’…
Met elke ademtocht komt het einde dichterbij en soms, heel soms, haalt de onrust het van de rust want die dag komt, waarop je de ogen sluit om nooit meer te zien…

Daarom blijf ik, ongezond lang, wakker.
En als ik slaap, wil ik dromen om het leven in gang te houden.
Op dat vlak, heb ik een gewillige geest.
Of mijn bewuste daar iets mee te maken heeft, weet ik niet, maar ik ken mensen met namen in mijn dromen die ik in dit leven nog niet heb ontmoet.
Ik bezoek er landen met vreemde huizen en nog vreemdere, maar interessante, bewoners.
En soms verdrink ik en beland ik rechtop in mijn bed, happend naar lucht, alsof mijn droom mij wil zeggen dat ik vooral wakker moet blijven en moet blijven ademen, en kijken, en leven…!

Die dromen roepen vragen op.
Die dromen tonen een andere universum waar mijn onderbewuste woont dat eigenlijk mijn werelds leven sterk bepaalt.
Vooral de vergankelijkheid ervan wordt telkens duidelijker.
Maar ook de oneindigheid - zo lijkt het- want regelmatig ontmoet ik er zij die niet meer zijn…
En zij zijn herkenbaar in hun gedaante, hun doen, hun kleine details, zoals ik die ooit opsloeg in mijn geheugen.
Soms uitvergroot, maar des te treffend en dus zo ontroerend echt dat bij het ontwaken de heimwee heel hard knaagt…

Maar het leven gaat door…
Nu. 
En nu. 
En nu…
Iedere seconde leeft.

Eigenlijk zijn we allemaal één ogenblik.
Één ogenblik, vóór we de ogen sluiten…

zondag 5 februari 2012

Luie zondag...?


Vandaag wordt het een luie zondag.
Leven op het tempo van de hond. Rekken, strekken, een beetje geeuwen, eten, rusten, af en toe tv kijken…
Misschien ook een keer naar buiten toe om te wandelen in de krakende sneeuw…

Ik had er lang naar uitgekeken naar die eerste sneeuw.
Valt dat even tegen!
Ok, de straten en huizen zien er minder grijs uit, maar qua kwaliteit laat deze lading te wensen over.
Geen nostalgische sneeuwmannen in de buurt die je gaandeweg in mekaar ziet zakken, met scheve wortelneuzen, verzakte buiken en kromme knopenrijen, want het witte spul wil niet kleven!
Met zo’n sneeuw is ook geen degelijk sneeuwballengevecht mogelijk. Je kan er hooguit een poot van pakken en die mikken naar de tegenstander, maar er zit geen snelheid achter. Die flutsneeuw valt, nog vóór ze aankomt, in een wolkje uiteen.
Zo’n sneeuwbal kan nochtans een stevig projectiel zijn…

Ik herinner mij een zalig weekend in Disneyland Parijs.
De kinderen waren nog klein en we hadden gespaard om hun droom waar te maken.
De kerstperiode leek ons het mooiste om mee te maken. En dat was ook zo.
Dat het gesneeuwd had, was een surplus, want het maakte het sprookje nog intenser.
Heel dat land was feeëriek versierd met onnoemelijk veel lichtjes en guirlandes en een, nooit eerder geziene, reusachtige kerstboom die elke avond ceremonieel werd aangestoken.
In de straten kleine groepjes zangers in Victoriaanse kledij die Chrismascarols zongen en dan de apotheose… de kerststoet mét Kerstman!
Een metershoge arrenslee met de brave man daar bovenop.
Daar kwam volk naar kijken! Hele dikke rijen mensen zoomden het parcours af en overal raapten flauwe plezanten wat sneeuw bij mekaar en mikten die richting Kerstman, maar die zat zodanig hoog dat geen enkele bal aankwam. Hooguit bleef er een halve bal aan de zijkant van de slee plakken en zo zag die er meer en meer uit als die rode paddenstoel, met witte stippen, ja…
De slee naderde de plek waar wij stonden in een regen van sneeuwballen. De kinderen keken niet meer om naar de sneeuw maar plooiden hun hoofdjes achterover om de Kerstman te zien. Dat moest wel de enige echte zijn… Zo imposant zag die man eruit. Ik ging ook helemaal op in het tafereel en nam het heel goed in mij op…
Tot ik zag hoe mijn man zich bukte, in een ijltempo een grote sneeuwbal vormde met zijn twee handen, en die, nog vóór ik kon reageren, naar de Kerstman keilde… pal op zijn hoofd!!!
Die man keek wat beduusd rond, en ik, ik zonk bijna door de sprookjesgrond van schaamte!
De enige bal die aankwam, was die van mijn eigenste man… en ik had het gevoel dat iedereen naar ons keek.
In mijn herinnering draaien al die rijen mensen zich in onze richting en bekijken ons met de meest giftige blik die een mens kan produceren…
Dat was niet zo, maar zo staat de optocht van de Kerstman nu voor eeuwig en altijd in mijn geheugen gegrift… als één van de meest schandelijke momenten uit mijn leven.
Weg magie, weg nostalgie, hallo schaamte!

En mijn man…?
Die vond het prachtig! En ik zag hoe hij tien centimeter groeide van trots!
En dan die zelfvoldane glimlach…
Tot op de dag van vandaag kan hij die weer om zijn mond toveren als hij aan dat tafereel herinnerd wordt. Blijkbaar was dat een groots moment voor hem…

Eerlijk gezegd, nu zo’n twintig jaar later, en van op een afstand bekeken, was het inderdaad misschien wel grappig, én een prestatie!
Want als er al geen honderd sneeuwballen gegooid waren, waarvan er geen enkele aankwam waar hij voor bedoeld was…
En dan staat daar zo’n man van niet groter dan één meter zeventig, met kleine handen, zich al stilletjes op voorhand te verkneukelen en doet wat honderden vóór hem niet lukte…
Hm… Zou het kunnen dat…?
Wel ja, verdorie, ik geef het toe…Mijn man is een kanjer !
En zo’n zalige kleine jongen…
Alleen met hem kan je zo’n dingen meemaken.
Of die altijd ‘stichtend’ zijn, is een andere zaak, maar feit is dat je je met hem niet verveelt!

Jammer dus, dat de sneeuw dit keer niet kleeft, want god weet welke ideeën hem dat zou geven…
Maar er komt vast wel een alternatief, op deze luie zondag.
Of ook niet.
We laten de dag zijn gang gaan en lopen erdoor… liefst met warme voeten.
De warme harten zijn er al. Daar heeft die -9 van buiten geen vat op.
Daar heeft niets of niemand vat op.
Zelfs niet de herinnering aan een verfrommelde Kerstman…
Hoe erg ik dat toen ook mocht vinden, vandaag zal ik me nestelen naast mijn held.