Met de
eerste lauwe zonnestralen laten de reiskriebels zich stilaan voelen, maar ik
weet nu al dat het deze zomer een koude ‘Njet’ wordt…
We hebben
andere ‘verplichtingen’.
Er is het kolossale
werk in het huis van de zoon. Dat schiet momenteel langs geen kanten op.
Dat kan ook
niet als je enkel de weekends vrij hebt en dan nog wat wil uitslapen ook…
Wij niet,
mijn man en ik. Wij hebben de discipline en de routine van mensen van
middelbare leeftijd. Nog vóór de wekker afloopt, staat de koffie te dampen.
Maar onze
twintigers da’s een ander paar mouwen! Als we die niet oproepen dan slapen ze
een gat in de namiddag.
Het is dan
ook meestal na de middag dat we richting bouwwerf vertrekken en zo nemen die
werken meer maanden in beslag dan voorzien.
Daar komen
zeker nog een paar seizoenen bij. Alvast nog de lente, en ik vrees dat we in de
zomer daar vakantie zullen houden. Vakantie
in de betekenis van ‘blijven logeren’ om daarna ons vijs af te draaien…
Maar goed. Zo’n
logeerpartijtje kan ook zijn charmes hebben. En we zullen het nuttige aan het
aangename koppelen. Op tijd een barbecuetje, of eens uit eten en een terrasje
na de noeste arbeid, een flesje wijn in de tuin…
Ik hou de
toon opzettelijk positief, hoewel ik rusteloos word van de idee dat mijn
horizon de laatste jaren wel heel beperkt blijft.
Er zit een
reiziger in mij en die wil eruit!
Voorlopig stel
ik me tevreden met het bestuderen van reisfolders met de meest uiteenlopende
bestemmingen.
Vraag me
hoeveel een reis naar Bali of naar Gambia kost, en ik weet het u te vertellen.
Compleet zinloos,
ik weet het, vooral als je dat reisdoel niet hebt, maar zo hou ik de bereikbaarheid
van mijn droom gaande.
‘Voor dat
geld, kan ik naar de andere kant van de wereld…’, spreek ik mezelf dan toe en
om de pijn een beetje te verzachten, geef ik meteen wat kritische opmerkingen
over de mastodonten van hotels met spuuglelijke zwembaden waar ik voor geen
geld van de wereld drie weken zou willen verblijven. Zelfs geen dag! En zeker
niet voor die prijs!
Neen, als
ik ooit weer op reis ga, dan wil ik niet in één of ander toeristisch oord
belanden waar je ’s morgens een Westers ontbijt krijgt en ’s middags pasta à la
Bolognèse met een glas Bordeaux.
Ik kan niet
begrijpen waarom mensen met hele horden naar de Spaanse costas trekken om er
hun avonden te slijten op het terras van een Belgisch café en helemaal wild
worden als ze daar een eethuis vinden dat biefstuk/friet serveert…
Ze blijven
daar ook hangen, aan die kust. Ik durf te wedden dat 90% van de Vlamingen nog
nooit een dagje landinwaarts is gereisd. Ha neen, want daar hebben ze geen
Stella Artois!
Evenmin kan
ik me vinden in de reisformule ‘Logeren bij Belgen’.
Soms meer
dan duizend kilometer reizen om weer bij een Belg te belanden die je een vol au vent
voorschotelt of balletjes in de tomatensaus met, oh god, een plaatselijke courgette erin gedraaid… En dan na de maaltijd samen
met de gastheer de fiets op om de streek te verkennen langs uitgekiende paadjes
die de buren hem hebben aangeraden maar waar hij weinig of geen voeling mee
heeft.
(Een vaderland
heet niet voor niets ‘vaderland’...)
Iemand kan
menen een band te hebben met een land, een streek waar die op iets oudere
leeftijd heen trekt, maar die heeft er geen roots, en dat voel je. Die mist de
authenticiteit van een volk.
Een Belg
die jarenlang in het buitenland woont, blijft een Belg. Een Nederlander blijft
een Nederlander. Enzovoort.
Hoe hard ze
ook hun best doen om in te burgeren, ze blijven vreemdelingen die de
plaatselijke ziel missen. En ik ben er zeker van dat die plaatselijken hen
nooit als één van hen zien. Ze blijven buitenlanders.
Het liefst
zie ik op vakantie zo weinig mogelijk landgenoten of buurlandgenoten.
Het liefst
beleef ik een land in al zijn puurheid en eigen cultuur, zonder al die bekaktheid en al dat geforceerd
entertainment.
Daar moet
je ver voor reizen en daarvoor moet je hotels, vakantieparken en campings mijden.
Daar heb je
geen reisbureau voor nodig. (Of misschien alleen voor het vliegticket.)
Gewoon
vertrekken. Meer moet je niet doen.
Ik weet al
waarheen, maar ik vertel het niet.
Ik hou het
nog een jaar geheim.
Eerst nog
wat verbouwen en reisbrochures bekijken en mij verkneukelen bij het zien van
die vreselijke stranden vol parasols, én de prijs, want voor dat geld zit ik
volgend jaar aan de andere kant van de wereld, op een eilandje zonder café,
zonder winkels, zonder elektriciteit maar met een machtige sterrenhemel boven
mijn hoofd en een immens aquarium, mét reuzenschildpadden, aan mijn voeten…
Dat is het
wachten waard, want het is wachten op ‘het paradijs’.
Tot die
tijd zal ik dit jaar mijn Franse vrienden als een echte Belg ontvangen, met
mosselen en friet en een variatie van Belgische bieren.
En ik zal
hen met trots mijn vlakke land laten zien, met zijn kreken, populieren,
knotwilgen en bruine cafés.
Ik zal hen
met hart en ziel rondleiden in mijn streek en hen anekdotes vertellen over mijn
kindertijd en jeugd, en ik zal hen laten kennismaken met de Bourgondische ziel
van de Belg in al zijn facetten.
Maar een Fransman
met een Duvel in zijn hand, wordt geen Belg…
Net zo min
als een Belg met een pastis in zijn hand een Fransman wordt…
Misschien maar goed dan dat ze ‘balletjes in tomatensaus’ serveren in dat dorp in de Provence…