De druk is niet te harden.
Druk in mijn achterste kies aan de linker bovenkant, waardoor ik nu al
twee weekendlijke nachten opzit en nutteloos in het donker zit te staren,
terwijl ik de cadans van mijn hartslag kan volgen in dat hoekje van mijn mond, tot in mijn oor en tot in mijn oog...!
Zo’n moment vraagt om morfine of minstens een derivaat ervan.
De dosissen paracetamol en ibuprofen die mijn maag doen verkrampen, doen
verder helemaal niets. Ik kan net zo goed wat zure gommen eten.
Normaal zijn mijn blanco nachten heel vruchtbaar.
Maar vooraleer u zich bij dat vruchtbare
iets heel beeldend of gymnastisch voorstelt…: ik heb het puur over het
mentale.
Om te schrijven moet je denken en de meeste van mijn schrijfsels gebeuren ’s nachts.
Dan word ik wakker en dringt er zich een zin aan mij op, die ik moét
opschrijven omdat ik die op klaarlichte dag nooit zou kunnen verzinnen.
Daarna komt de rust en kan ik een klein gat in de morgen slapen.
Als ik bij het krieken van de dag mijn ogen uitwrijf en de dansende lettertekens weer tot
woorden maak (ik noteer mijn invallen in het donker…) gebeurt het dat ik
verwonderd ben over de samenhang van die, letterlijk, zwevende zinnen.
Wie mijn hoofd, of mijn denken, overneemt tijdens de nachtelijke uren,
die zou ik het liefst ook overdag af en toe een blad papier toestoppen, maar
helaas.
Overdag neem ík het over en bij gebrek aan inspiratie, of vocabulaire,
verval ik
regelmatig in clichés, hoewel ik daar een gloeiendhete hekel aan heb.
In mijn wakkere hoofd schuilen geen neologismen. Daar noem ik pijn
moordend, de nacht donker, de zonsopgang...? 'Zonsopgang'.
Zo komt het dat ik vannacht in die onnatuurlijke staat van helder bewustzijn,
en nadat ik zeker een uur lang naast de slapende hond zielig had zitten te
wezen, van pure ellende geen zinnig woord op het papier vóór mij kon schrijven
en dan maar de kloppende pijn probeerde weg te dringen door mij te concentreren
op het boodschappenlijstje voor deze morgen.
Het telefoonnummer van de tandarts zocht ik ook nog even op.
Die staat tussen de bloemkool en het varkenshaasje, of iets wat daar op
lijkt.
Zelfs wakker is mijn schrift-zonder-licht
nog hanenpotiger dan wanneer ik half slapend mijn ingevingen noteer. Of hoe
bedroevend kan de toestand van een mens zijn als de wanhoop regeert…
Met de opgaande zon, en het licht in mijn ogen, verzachtte de pijn, maar mocht ik een man zijn, dan was ik nu een
mietje, want ondertussen liggen de bloemkool en het haasje al in de
koelkast, maar de tandarts is nog niet gebeld.
Ik geef het toe. Hij is niet mijn vriend, hoewel zéér vriendelijk. Maar
ik heb schrik, dus stel ik het maar uit.
Ik bel hem straks wel, als de honger te groot wordt, en ik eindelijk
besef dat leven zonder eten geen optie is. Of toch niet een heel leven...
Tot die tijd hou ik me bezig met boodschappen plannen. Van al het lekkers
dat ik straks weer achter mijn kiezen steek.
Tenminste... als die kies het overleeft...