zaterdag 9 februari 2013

Annemie Struyf achterna...


Lang geleden dat ik nog een kerk was binnengegaan, tot vorige week…
Nu ja, een kerk…
Kerkje, of kapel, past beter bij het kleine sobere gebouwtje dat deel uitmaakt van het klooster van de karmelietessen.
Geen rijk vergulde ornamenten daar. Wel een reeks etsen die de lijdensweg van Jezus uitbeelden en een paar beelden van heiligen.
Dewelke..? 
God, sla me dood! Maar ik vermoed dat er een heilige Theresia op een voetstuk stond.
Zij was het die honderden jaren geleden, in de zestiende eeuw, de kloosterorde zoals zij nu nog bestaat, oprichtte.
Enfin, niet echt oprichtte… 
Er bestaan al karmelieten van in de veertiende eeuw, maar zij hervormde die gemeenschap en vanaf dan werd er een onderscheid gemaakt tussen geschoeide en ongeschoeide karmelieten.
De kapel, waar ik die zondag op een veel te lage en harde stoel ging zitten, behoorde tot de laatste ‘afdeling’ van de zusters van de Karmel. De ongeschoeide dus.

Ik was er om te vieren.
De schoolvriendin van mijn tante was vijftig jaar geleden toegetreden tot de kloosterorde, en ging die zondag haar geloften van eeuwigdurende liefde voor Jezus hernieuwen.
Zoals sommige koppels met hun jubileum hun trouwbeloften overdoen voor God, familie en vrienden, zo werd ook deze dienst opgedragen aan het koppel: zuster Agnes en de Heer Jezus.
Uit liefde voor Hem had zij als jong meisje van achttien afscheid genomen van het wereldse en zich teruggetrokken in een slotklooster waar het verboden was te spreken en zich te interesseren in de buitenwereld.
Ruim vier jaar later werd zij officieel karmelietes.
Het grootste deel van de dag werd en wordt er gewijd aan gebed en afzondering.
Die afzondering wordt benadrukt door effectieve tralies die de zusters afscheiden van de rest van de wereld.
Zo ook die zondag.

De kleine kapel loopt halfvol met familie en vrienden.
Een pater vooraan, ook een karmeliet maar met duidelijk meer vrijheid, leidt de dienst. 
Het instituut ‘Kerk’ handhaaft de eeuwenoude discriminatie tussen man en vrouw, maar hier geen geklaag…
Geen non die het onrecht uitschreeuwt en zich tegen de tralies werpt die aan de zijkant van de kapel de grens bepalen tussen de buitenwereld en het klooster.
Neen, ze zingen gedwee en onzichtbaar voor ons, maar vooral voor de Heer.
Kippenvel. Toch wel.
Hun stemmen klinken helder en jong, en met een zekere levendigheid.
Dit is echt een viering.
De klank van een gitaar begeleidt hun gezang. Ik meen in een muziekstuk van Bach een citer te herkennen. Ongelofelijk hoe heilig een citer kan klinken, vooral in die serene omgeving…
Mocht ik niet beter weten, dan zou ik geloofd hebben dat dit een koor van jonge meiden was die, uit liefde voor de muziek, de zondagsdienst opvrolijken.
Ik wil zien wie daar zo hemels zingt maar het strekken van mijn hals haalt niks uit.
Er is geen non te bekennen.
Ze lezen stukken tekst voor die ik kan volgen in het ‘dienstboekje’.
Het moment dat zuster Agnes haar geloften hernieuwt, klinkt een gelukkige en jeugdige stem en tegelijkertijd zie ik het beeld van een jonge novice die eindelijk haar doel heeft bereikt: leven in dienst van de Heer.
Is het door het dagelijkse zwijgen dat hun stem zo onbezoedeld klinkt…? (De jongste onder hen is een zeventiger!)
Zijn zij de levende engelen…?

Het leven van een karmelietes is hard. Zo weet de pater te vertellen.
Ze ‘arbeiden’, bidden, zetten, een leven lang, hun eigen wensen en verlangens aan de kant om de heer Jezus te dienen in liefde. Liefde met een grote L. En de Liefde is wederzijds. Ze is verzegeld. Daar bestaat zelfs zekerheid over…
Welke zekerheid is me ontgaan, maar de pater sprak over zuster Agnes en de heer Jezus alsof zij het enige heilige liefdeskoppel op de wereld waren… 
Nochtans bestaat de orde uit meerdere zusters. Nu nog zo'n stuk of tien in dat bepaalde slotklooster. Wereldwijd wellicht een tienvoud of honderdvoud daarvan...
De gedachte mijn geliefde te moeten delen met ontelbare ‘medezusters’ lijkt me ondraaglijk. Toch is dit geen te negeren feit. Er zijn meerdere zusters die dezelfde liefde ervaren…
Hoe moedig, of overtuigd, (of stom..?) moet je zijn om al je hebben en houden overboord te gooien, je familie en vrienden vaarwel te zeggen, en je te hullen in stilzwijgen, ver weg van de maatschappij met al zijn verleidingen, ver weg ook van diezelfde maatschappij met al haar noden…
Is het ongehoord dat ik me afvraag waarom deze levenslustige en kranige vrouwen decennia lang hun tijd verkwistten met bidden en vroom zijn als teken van hun eeuwige liefde voor hun ‘Jezus’, terwijl buiten de muren van hun klooster zoveel mensen in nood zijn, waar geen gebed wat kan aan verhelpen, maar een paar werkende handen of troostende woorden dikwijls wonderen kunnen doen..?

Heb ik het heilige doel van deze kloosterorde helemaal niet begrepen…?
Wat is het nut van de tralies? Kwamen zij niet uit vrije wil…? Ik vermoed dat geen van hen een poging tot ontsnappen zou overwegen..
Qua symbool gelden de tralies als grens tussen het klooster en de buitenwereld, maar alweer, doet de vrije keuze voor dit leven vermoeden dat zo'n tralies overbodig zijn...
Waarom moet contact met familie beperkt worden tot één keer per drie maanden?
Vrezen zij de invloed van menselijke liefde en warmte..?
Waarom mag het klooster niet verlaten worden door de karmelietes bij het overlijden van familie en wordt zij vertegenwoordigd door haar mannelijke collega, de karmeliet, op de begrafenis…? Wat is daar de discriminerende (on)zin van..?
Waarom moest de karmelietes destijds dubbel gesluierd worden en achter dubbele tralies zitten op het bezoekmoment zodat zij onherkenbaar was en ook haar bezoek niet kon zien…? Wat zou de verleiding dan wel kunnen zijn..? Is er zo weinig vertrouwen in de ‘dienaressen’ van de Heer?
Wat is de zin, of onzin, van het ongeschoeide..?
Gelukkig heeft de reuma daar zijn bijdrage geleverd en mogen de zusters tegenwoordig sokken dragen om gewrichts- en spierproblemen te vermijden..

Zoveel vragen kwamen bij me op, tijdens dat bezoek aan het klooster.
Zoveel onbeantwoorde vragen, tenzij je alles op de Liefde steekt…
De allesomvattende Liefde. De reden van dit kloosterbestaan.

De nonnen waren in hun nopjes, die zondag.
Het ging er blijkbaar iets ‘losbandiger’ aan toe, vanwege het jubileum.
Zuster Agnes kreeg cadeaus en kaartjes die via een doorgeefluikje bij haar achter de tralies terecht kwamen. Ze zou die kaartjes ’s avonds voorlezen aan haar medezusters tijdens het ontspanningsuurtje.
Twee keer per dag mag er één uur gesproken worden, maar liever niet…
Het spreken moet beperkt worden.
Vroeger ontwikkelden de slotzusters een soort van gebarentaal om duidelijk te maken dat de melk op was, of zo…
Tegenwoordig mag het iets soepeler en moderner. 
De zuster die het tekort opmerkt, mag zeggen: ‘Melk op’. 
Dat mag men 'vooruitgang' noemen.

Over heel de lijn is het kloosterleven daar iets minder strikt geworden.
Er staan geen doodskoppen meer op de tafel tijdens het eten, om hen te herinneren aan de eindigheid van dit leven. 
Er komt nog steeds geen vlees op tafel, maar goed, ook dat is tegenwoordig ‘hip’.
De tralies hebben grotere gaten en er is ook maar één enkel traliehekken.
De zusters zitten niet meer dubbel of enkel gesluierd. Je mag hun stralende zelf zien achter die tralies.
Er mag al eens getelefoneerd worden, zij het volgens een ‘gevangenisregime’ van één keer om de zoveel tijd en om dit of dat uur….
Er mag al eens een gecensureerde krant gelezen worden…

Voor de rest is de tijd daar blijven stilstaan. Dat was zo overduidelijk.
Alsof je een sprong van een paar honderd jaar in het verleden maakt.
En laat dat nu net zo intrigerend zijn, en zo pakkend.
Ondanks de vele vragen voelde ik toch een diep respect voor die oude zusters die heel hun leven opofferden aan hun geloof ; aan het geloof in hun geliefde Jezus die ze met zovelen moeten delen.
En toen ik zuster Agnes zag stralen achter de tralies tijdens het spreekuurtje, dat nu een receptie-uurtje was met wijn en zoute koekjes (voor ons, niet voor de zusters), bedacht ik: hoe zalig moet het zijn om geen, of weinig zorgen te hebben… om je gewoon neer te leggen bij het feit dat ‘leven’ niets meer of minder is dan te geloven dat iemand je lief heeft… ook al kun je Hem niet zien, voelen of horen…
Een leven lang zwijgen, bidden en geloven dat Hij jouw bruidegom is en jij Zijn bruid… en dat er Liefde is. Tot in de eeuwigheid…
Daar kan alleen een ‘Amen’ op volgen…Een 'Het zij zo' …
En wellicht is het goed zo.
Wie weet wat zij, door haar gebed, al heeft bekomen van haar geliefde Jezus…
Wie weet was de wereld  veel lelijker geworden zonder haar gebed...
Laat dan het heilige en vrome maar veilig achter de tralies zodat niets of niemand het bezoedelt!

Als de tralies dié grens kunnen betekenen tussen het Allerhoogste en het allerlaagste, laat ze dan maar dubbel zijn, en de zusters gesluierd, óók dubbel, en hun vraag naar Liefde nóg dwingender en sacraler, tot ver boven onze wereldse oppervlakkigheid uit.
Dan is niets voor niets geweest.
De tijd niet.
De Liefde niet.
Het gebed niet.

Daar wil ik nog in geloven.







zaterdag 2 februari 2013

Bescheidenheid...


De wereld is weer hard geworden.
Een tijd lang leefde ik in de waan van een milder geworden volk.
Alsof de mensheid, na een nacht sneeuw, gereset was en met een maagdelijke, en meer vriendelijke geest de nieuwe dag instapte.

Mensen liepen ineengedoken, maar met een glimlach, op het witte pad en je kon hun voetsporen tellen… Je kon zien hoeveel er vóór jou dezelfde kant waren uitgegaan.
Vóór mij, zag ik iemand stappen in de voetafdrukken van anderen. 
Het leek op een spel, maar daar was hij te oud voor. 
Wellicht was hij op zoek naar zekerheid. 
Lopen, precies daar waar anderen je voorgingen, geeft een gerust gevoel. 
Het gevaar ligt in het onbetredene…

Sommige mensen spraken me aan. 
Zomaar. 
Alsof de gladheid van de weg ook hun tong gladder had gemaakt. 
Buren die ik de stempel 'doof' had gegeven, gezien de vele mislukte pogingen van mijn kant om hen te dwingen tot een ‘Goeiedag!’, begonnen spontaan het weerbericht uiteen te zetten want ja, de sneeuw zou blijven liggen, en het zou ook nog vriezen, en minstens een week zouden we glibberend de straat uit moeten, en ziet eens hoe de weg erbij ligt…

Samen met het zoeken naar hun evenwicht, leken zij die ik kruiste en waarvan ik nooit eerder een vriendelijke blik kreeg, hun arrogantie te verliezen.
Iedereen moest het hoofd buigen om heelhuids de dag door te komen…
Een houding die hen niet ligt, en ze leken zich te verontschuldigen voor hun waggelende en aarzelende gang.
Minder stoer. Minder nors. Bijna kinderlijk en vrolijk, maar vooral gegeneerd… Alsof ik hen betrapte op een beschamende daad…

Met het slenken van de sneeuw, werden de passen weer kordater.
Geen geaarzel om naar de auto toe te stappen. 
De neus in de wind. 
Portier open. 
Portier dicht. 
Geen tijd voor een blik, of een ‘goedemiddag’.

Met het verdwijnen van het wit, heb ik geen idee meer hoeveel mensen vóór mij dezelfde kant uitliepen.
De weg heeft weer zijn eigen grijze, levenloze kleur.
Maar in de graskant zag ik de witte hoofdjes van frêle madeliefjes.
Ze hebben de koude overleefd.
Straks worden ze weer platgelopen door zij die niet willen gaan waar anderen hen voorgingen…

Of hoe bescheidenheid kan smelten, als sneeuw voor de zon…

Post-gedichtendag 2013, thema 'Muziek'

Herinnering aan mijn kindertijd



Moeder zong


Als kind nog
Als kind toen
-nu zo lang geleden-
zong zij
zong mijn moeder over Ireentje
Ireentje dat thuis kwam
en ‘t was een engel

Zij zong, mijn moeder
De stofdoek in haar hand
Ik, de stofdoek in mijn hand en huilen
Want ’t kind ging dood
’t Was van de hongersnood

En zij,
mijn moeder,
zij zong
Mijn tranen voorbij
Mijn snot voorbij
Mijn natte stofdoek voorbij

De kamer proper.
Het kind met het lied gestorven.

Mijn moeder leeft
maar zingt niet meer

Ze huilt…