woensdag 16 oktober 2013

De rust van gesnurk...

Eén weekje regen, en ik kan me de loomte van de warme zomerdag nog nauwelijks herinneren.
De tuin, toen vol van kleur en levendig, verkleurt in bruin onder drukkende grijzigheid van jonge herfstwolken.
Het parfum is nog wel te pruimen.
Ik hou wel van een dorre-fruitboombladeren-lucht.
Stilaan wordt die tuin kaal.
Niet alleen door de wind die de takken van de occasionele struik of boompje stroopt. In najaarsdagen doen ook mijn snoeischaar en ik overuren.
Ik kan het niet hebben dat verpieterde planten slapjes hangen in plaats van te staan. En dat ze, vol gaten, en hoe nog meer gehavend, staan te verkommeren.
Dan maar de korte pijn, en ik knip. Ik snoei heelder planten tot de voet weg.
Zo leeg ik de borders, met af en toe een kleine paniekaanval, want soms lijkt het alsof wat weg is nooit meer zal terugkomen.
Ieder jaar laat ik me daaraan vangen.
Tot diep in het voorjaar zelfs, wanneer enkele schamele narcissen en een hyacint of twee wat zielig staan te wezen in die grote border en er verder nog niet veel te bespeuren valt. Ook dan bekruipt mij het gevoel ‘Dit komt nooit meer goed…’, ‘Ik moet gauw wat planten kopen…’
Gelukkig is tijd vinden hier een probleem en blijkt, binnen de kortste tijd, het jonge groen zich toch een weg naar boven te priemen en krijgen de struiken en bomen hun nieuwe blad én bloemen...
Telkens weer gebeurt dat, zonder dat ik er iets voor hoef te doen en dat verwondert mij.
Het verwondert mij zodanig dat ik elke nieuwe lente weer vergeet te geloven dat het toch zal gebeuren.
Maar laat de tijd nu maar de tuin ontkleuren en wassen.
In dagen als deze, hierzo, in mijn hoekje achter het bureau met zicht op de regen, slurp ik warme oploskoffie.
Of ik die lekker vind, is weer een andere zaak, maar het warmt het lijf en de leden en dat volstaat.
De avonden worden lang en ademen huiselijke gezelligheid.
In herfsten en winters domineert hier de rust.
De hond slijt zijn dagen op de sofa en slaapt snurkend zijn buikje rond.
‘Wintervet’ zal het straks heten.
Je krijgt hem nu met geen stokken de deur uit. Hooguit strompelt hij naar de achterdeur, kijkt naar buiten, ziet nattigheid en gaat weer liggen op het warme plekje dat hij zonet verliet. Een zucht nog, wat gesmak, en het eentonige snurken herbegint…
Wat geldt voor de hond, geldt bijna voor iedereen hier in huis in uren van donkerte.
Niemand die nog de deur uit wil.
Ieder heeft zijn plek in het salon, gaat achterover leunen en beweegt nog nauwelijks.
En ja, af en toe klinkt er gesnurk van iemand die het niet meer houdt van behaaglijkheid en in slaap dommelt.
Maar de hond moet geleegd. Willen of niet.
Zo worden de stille avonden toch nog onderbroken door een hond die niet aan de lijn wil, en een baasje dat echt niet de nacht en de kou in wil en jammerend de jas aantrekt, de schouders opgetrokken, de kraag omhoog… Nog een verveelde zucht en hij verdwijnt, voor minstens een half uur.
Dan is het thuiskomen voor hem op een koor van ‘Hou de deur dicht! Het wordt hier koud!’, en dan begint de routine van voor af aan.
De hond zijn plek.
De baas zijn plek.
En ieder zijn zucht, smak en snurk…

Zo kweekt elkeen zijn wintervet.