maandag 6 oktober 2014

1914 - 1918

Nu de tijd grijst, moeten zij herdacht worden.
Het oorlogsmonument op de markt, met de rijzige soldaat, inspireerde en bracht mij deze woorden:



Voor de gestorven soldaat


Ik had je graag gekend…
Niet alleen jouw naam gelezen, maar hem genoemd…
Dan had ik geweten welke woorden je oversloeg
voor je sprakeloos en koud tot beeld verging.

Want wie nu vertelt het verhaal van de held…,
van zijn angst,
zijn afgelegde tederheid,
de zere huid van zijn handen,
zijn weerloze hart dat barst,
en breekt…

Wie kijkt in zijn ogen en ziet de waanzin,
de doodsangst die stolt, en smelt
tot wrede,
vredige stilte…

Ik wil je roemen in uitgesproken verzen,
jouw blik vertalen en in een laatste gesprek
jouw strijd verhalen
met opgegraven woorden,
van vóór de oorlog jouw stem begroef…


Dat elke herdenking mensen mag raken, en doen bezinnen over de waanzin van oorlog en onrecht, overal in deze wereld en hen mag bewegen tot verdraagzaamheid.



donderdag 25 september 2014

Voor haar...

Ik zou ontzenuwd moeten. 
Lijf en geest ontpijnd.
Want hoe dikwijls al heb ik mijn hoofd gesmoord in rook en wijn, en een vals lied, om niet te moeten voelen en om met slapen mijn denken te sussen..? 

En telkens zag ik de leegte van de nacht in schaduwen, met reflecties op de kast, mijn kijk belemmerd door donker en wazig grijs, en links de duidelijkheid van oplichtende cijfers die genadeloos de tijd er door drammen..

Je wordt ouder. 
En ouder. 
Straks dag. 
Geen slaap. 
Nog wakker. 
En nog wakker. 
En nog niet geslapen. 
Straks moet je weer op. 
Gooi je benen uit bed en slaap!

Ik tel geen schapen maar doden.
Gisteren vierentwintig, maar er zijn er meer.
Familie, vrienden, kennissen. Allemaal geliefd.

Ik zag ze met mijn ogen dicht want met je ogen dicht, kun je zien in het donker.
Ik hield hen vast in mijn hoofd. Keek naar hen hoe ze liepen en lachten en spraken tegen mij, of misschien tegen een ander.
Ik hield de klank van hun stem vast. Van sommigen. 
Van anderen herinner ik mij hun taal niet meer.
Ik zag ze bij mij thuis, of hoe ze waren in hun huis, of in de straat, of aan tafel... een feest of zo.
En ik zag hoe zij, mijn Moeske, op haar rechterzij in haar bed lag. Zoals altijd, met haar rug naar mij toe, en hoe ze zachtjes haar hoofd wat oprichtte, de nek naar links geplooid om mij te kunnen zien, en hoe ze glimlachte en gerustgesteld zuchtte: 'Ah, ge zijt er.'...

Ik keek lang naar haar. En zij naar mij. En we wiegden elkaar in één lange blik..

Toen ik zo lang naar haar keek, moet het gebeurd zijn.
Dan moet de pijn gestopt zijn.
Want mijn benen hingen uit bed vanmorgen.

Ze liepen daarna de tuin in en vonden een bloem, voor haar...







zaterdag 17 mei 2014

Mijn Moeske...

Ik word verteerd...
Het gemis knaagt aan mij. 

Mijn geest. 
Mijn voelen. Mijn zijn...

Met de dag
-ochtend, middag, avond, en vooral nacht-  
slaat de onrust toe.

Je bent niet meer,
En ik kan niet meer bij je zijn...

Er is nog zoveel dat ik wil, met jou, mijn Moeske, mijn 'moeder'.
(Zelfs het woord verklaart de inhoud niet. Zoveel meer was jij...)

De dagen verlopen.
Ik vul ze.
Maar de leegte weegt. Telkens weer. 
In moedeloosheid. 
In mokerslagen.
Want je bent niet meer, en dat te moeten dragen, verlamt. 


Kun je me zien?

Weet je hoe ik huil vanbinnen?
En ook echt...?

Zie je hoe ik bloemen zet bij de urne die je 'omarmt'?

Hoor je hoe ik jouw naam noem, met zoveel fierheid..., maar ook verdriet?

En luister je naar de verhalen die jouw ziel dragen, van herinnering tot levensecht..?

De tijd zou moeten helen. 
Zegt men.
Die tijd drijft ons uiteen. 
Zeg ik...

Ik hoor nog wel jouw stem. 
Zou jouw geur herkennen. Nog steeds...

Maar mijn verstand weet dat herinneringen 'vluchtig' zijn - of wat je er van maakt - en dat niets dan nog is wat het is geweest... 

Dus je zult gaan.
Echt gaan.
Tot een beeld dat niet jouw gelijke is.
Of toch niet helemaal...
Maar mooier, omdat je al zo mooi was.

En de pijn zal duren,
omdat je altijd al onmisbaar was en altijd zult zijn...
tot mijn 'eeuwigheid'
en verder

tot over alle tijd...














woensdag 29 januari 2014

Geen troost. Nog niet...

Ik was vergeten hoe het voelde.
Hoe je leeg en lamgeslagen naast het dode lichaam staat.
Nog lauwwarm..
Nu al gedoofd..
En hoe het krijst en pijnt vanbinnen.
Hoe je ogen branden, je hoofd wanhoopt en je lijf machteloos giert..

Ik wist niet meer hoe het moest..
Verdoofd de dag ingaan met het besef dat niets nog is hoe het was.
Dat de straat, en mijn pas, nooit meer dezelfde zullen zijn..
En dat de uren zo kunnen wegen, in leegte, in niets..
Ook dat was ik vergeten.

En armloos ben ik nu.
Ik kan je niet strelen. Niet over jouw witte haren strijken.
Ik kan jouw hand niet in de mijne nemen.
Ik mag je niet meer dragen..
En ik blijf verstomd achter met duizenden woorden, ongezegd…, zoals jij nog zoveel liefde op jouw mond droeg, en in jouw stille hart, toen je ging..

Ik ben wezenloos.
En wees..
Moederloos.., en zo moedeloos.
Want hoe maak je herinneringen die écht zijn..?
Echter dan jouw stem die tederheid sprak..
Warmer dan de kus die op jouw getuite lippen lag.., elke ochtend, soms middag, en elke avond weer.
Hoe vind ik licht dat lichter is dan de glimlach in jouw speelse ogen…?

‘Geheugen, hou vast’, zo dikwijls gedacht, en zo intens beleefd.
Maar het gemis slaat hard.
Met mokerslagen wordt mijn geest verlamd en tiert..

Geen troost.
Nu nog niet…
Je was te mooi om nu al herinnering te zijn..