vrijdag 22 maart 2013

Voor alles een tijd...


Er is voor alles een tijd. Zo zit het leven in mekaar.
Je loopt van de ene dag in de andere, gewoon, alsof het een evidentie is dat je die dag nog kunt lopen, terwijl in een fractie van een seconde heel die routine kan kantelen.

Dat ik nu al meer dan vijftig jaar in dit leven sta, kan mij af en toe verwonderen.
Ik herinner mij dat ik vroeger, als kind, in een verloren maar blijkbaar memorabel moment, zat te rekenen in welk jaar ik vijftig zou worden en dat toen de uitkomst van die som op zijn minst onhaalbaar leek.
Ik zou toch nooit het jaar 2012 halen. Ha neen, want in 2000 zou de wereld vergaan, als die al niet veel vroeger om zeep zou zijn…
Ik had toen een kronkel in mijn hoofd om op die leeftijd -ik vermoed dat ik toen een jaar of negen was- al in doemscenario’s te denken.
Mijn heel vroege kindertijd speelde zich nochtans af in wolken van warme liefde en onbezorgdheid, met hoogstens een pijnlijke schaafwond of de onvermijdelijke snotvalling. Ik heb daar niet meer herinneringen aan. Ook niet aan de kinderziektes die ik allemaal doorliep. Daarvan ken ik alleen de verhalen. 
Iets later werd het bewustzijn, in cijfers en letters en heel veel woorden, erin geramd op de lagere schoolbanken.
In de godsdienstlessen bezoedelden alle kleine kantjes van de mensheid, netjes opgesomd in de ‘tien geboden’, mijn onschuldige geest.
Geen kind dat weet wat achterklap of onkuisheid is, maar ‘O wee! (opgeheven vingertje van de juf), zie dat je niet zondigt tegen de heilige geboden want God ziet je!’
In die lessen werd de basis gelegd voor alle angsten die zouden volgen, besef ik nu.
Angst om iets verkeerd te doen, angst voor de biecht die dwong tot ‘zonden verzinnen’ wat op zich weer een zonde was, angst voor het donker want wat als Jezus plots in de kamer zou staan…?! Daar had ik nog het meeste schrik voor en daar had de schaduw van het halve-meter-hoge kruisbeeld op de muur van de slaapkamer alles mee te maken. 
Die liep in een dikke streep over mijn laken en zette mijn gezicht in een onheilspellende donkerte waarvan ik -ik zweer het- het gewicht voelde, alsof de Heer zelve op mij lag!
‘Als je maar genoeg bidt’, zei de juf, ‘dan kan jou niets overkomen’, dus bad ik mijn vingers en knieën blauw, liep dagelijks de kerk binnen en kreeg daar, jaar na jaar, de godsdienstprijs voor. Een klein geschenk dat mijn vrees eventjes verzachtte, want ik zou wel op een goed blaadje staan daarboven…
Ik hield het jaren vol. Zonder vragen, bedenkingen, noch moeite. 
Tot mijn veertiende. Tot mijn gebeden zinloos werden, omdat ze niet hadden voorkomen dat mijn grootste angst bewaarheid werd en mijn vader stierf...

Er is voor alles een tijd, en misschien ook wel een reden.
Ik was nooit geworden wie ik nu ben zonder mijn verleden. Zoveel is zeker.
Mijn geloof heb ik afgelegd, én mijn angsten, en van die tien geboden hou ik er nog acht in eer. Zomaar, omdat ze een evidentie zijn en dus eigenlijk niet geschreven zouden moeten staan.
Mijn onbezorgdheid heeft plaats gemaakt voor verantwoordelijkheid voor zij die samen met mij de dag inlopen. En de doemscenario’s onderdruk ik met een lijfspreuk die mij in de middelbare school werd aangereikt: Carpe diem!
Of zoals Horatius het zei: ‘Wees wijs, zeef de wijn en tot een kort tijdsbestek moet je je lange termijn inkorten.
Terwijl wij praten ontsnapt de jaloerse tijd: pluk de dag en reken zo min mogelijk op morgen.’

Amen!

zondag 10 maart 2013

Het geel van de lente...


Vermoedelijk weegt de grijsheid van de hemel op mijn gemoed.
Het lijkt of de tijd bevroren is. Elke dag ziet er weer hetzelfde uit.
Heel even was er een hoogtepunt, een prik, die de bloedstroom deed aanwakkeren met de verleiding en het verlangen naar (meer) zon.
Vandaag lijkt het weer alsof dit seizoen nooit meer over gaat en het, in al zijn eentonigheid, de prille lente heeft verjaagd.
Nochtans heeft de weerkundige lente al, officieel, haar intrede gedaan.
Ik merk daar niets van.

In mijn kinderlijke naïeve kop verwachtte ik eigenlijk een klein mirakel. Een metamorfose die zich aan mij zou manifesteren op het moment dat ik die morgen de gordijnen zou opentrekken.
Alles zou geel zijn. Geel van de zon en van de paasbloemhoofdjes of viooltjes die eindelijk, eindelijk!, zouden doen waarvoor ze geplant zijn.
Niets daarvan.
Het enige geel dat ik hier door het raam kan detecteren is dat van een verdwaalde spons op de vensterbank en van de tuinslang die nu al maanden werkloos opgerold tegen de schutting hangt.
Een lading citronellakaarsjes in een grote glazen pot -ook geel- doen hunkeren naar een zwerm muggen die zich tegoeddoen aan het warme zomerbloed. Je zou er zowaar echt naar verlangen!
Ondertussen drink ik warme thee met honing. Bloedhete thee, want waar dit seizoen zo goed in is, is in het verkleumen van een lijf.
Dit lijf sputtert nu al weken. Spierpijnen, krakende gewrichten, ontstoken sinussen en een hoest die maar niet over gaat.

Met mij zijn er blijkbaar velen die, in deze tijd van het jaar, last hebben van overvolle luchtwegen.
Ik zie de sporen van hun lijden in kleine slijmerige plasjes liggen op de weg naar het huis van mijn moeder. Walgelijk!
Je zou vermoeden dat heel de straat, of wijk, enkel bevolkt wordt door overjarige tbc lijders die, vanwege hun karig pensioentje, zich niet kunnen permitteren om in de plaatselijke Aldi een pak papieren zakdoeken, of desnoods keukenrollen (met veel meer papier voor minder geld!) te kopen.
Ze spuwen erop los in alle kleuren… doorzichtig, gelig, groenig, soms met een vleugje bruin… en elke keer weer midden op het wegdek.
Je zou dus denken dat ze oud zijn en de stap naar links, of naar rechts, niet meer kunnen opbrengen om hun fluimen in de graskant te mikken en wellicht is dat ook zo, voor zij die oud zijn.
Maar in deze buurt zijn de oudjes nog op één hand te tellen.
Ze gingen.
Geleidelijk aan maakten ze plaats voor een jongere garde die hun sobere, maar propere, huisjes innamen en verbouwingsprojecten startten die nog steeds niet afgewerkt zijn.
Als dit klinkt als een veralgemening, dan kan ik u zeggen, én zweren, dat hier in deze straat die bewering een waarheid als een weide vol koeien is.
Negentig procent van de ‘woningen in verbouwing’ staan al járen te wachten op de verderzetting van de werken en zien er bijgevolg krotterig uit, en vuil. En van de oorspronkelijke tuintjes met kleurige lachende tuinkabouters, molentjes, mini atomiums en bijhorende bedden vol ouderwetse dahlia’s, blijft enkel een slagveld over vol sporen van het gevecht tegen de vooroorlogse bouwmaterialen die nu in stukken en brokken over de overwoekerde grasveldjes liggen.
Zij die verbouwen zijn niet oud.
Het zijn twintigers, of hoogstens veertigers met tienerkinderen.
Die tieners zie ik regelmatig, in ‘bosjes’ slenteren door de straat.
Je zou vermoeden dat jonge mensen met een zeker schwung door het leven zouden stappen. Dat ze een lichtere, en snellere tred zouden hebben dan zij die al langer op deze aardkloot rondlopen.
Maar neen.
Ze slepen hun voeten over de straat, de rug gebogen, neus in de grond, de inhoud van hun neus op de grond…!
Daar was ik gisteren getuige van.
Één van hen hoorde ik duidelijk de neus optrekken, de keel schrapen en de snotprop uitspuwen, midden op het wegdek.
Walgelijk!
En terwijl ik ‘dit voorval’ in mijn hoofd probeerde te klasseren als een alleenstaand en uitzonderlijk feit, kwam een eind verder nog zo’n jong element de voordeur uit en het eerste wat die deed, was zijn scooter starten en, nog vóór hij zijn helm opzette, zag ik hem, met de wind mee, een fluim de lucht inschieten die met een kwak als een slijmerig plasje alweer, midden op het wegdek, belandde.
Ik voelde iets in mijn keel dat neigde naar kokhalzen. Ik moest een paar keer slikken om dat gevoel te onderdrukken.
Tegelijkertijd lukt het mij niet om de verontwaardiging en de verwondering te onderdrukken die het lanceren van die slijmplassen, door zo’n jonge mensen, bij mij hebben teweeggebracht.
Je zou vermoeden dat er, doorheen de tijd, een zekere evolutie zou zitten in de waarden en normen én het gedrag van de mensheid, en dan nog zeker bij de jongere generatie…
En als ik hier veralgemeen… Tja…
Als je op vijf minuten tijd honderd procent bevestiging krijgt…, hoe kun je zoiets negeren..?

Van die evolutie is hier, in deze straat, geen spoor te bekennen.
Daar zijn de slijmsporen het bewijs van, samen met de sigarettenpeuken, de lege zakken van chips en de rondslingerende lege blikjes Redbull in de graskant…
‘Holbewoners zijn het!’, zo dacht ik eventjes, en qua slijmproductie kan dat kloppen.
De rest van hun afvalproductie is het gevolg van de eeuwenlange evolutie
‘Terug naar de middeleeuwen…’, dacht ik daarna, met afval in de straten, hier en daar een stront (zij het van de hondenbeesten, hoop ik!), af en toe een stinkend riool én een donkere hemel die alleen dat gevoel van grijsheid en vuiligheid versterkt.

Neen, het geel van de rondslingerende fluimen wekt geen lentegevoel op.
Ik hoop dat de lucht goed betrokken blijft. En dat er straks bakken regen uit de lucht valt om de straat schoon te spoelen.
Eerst een grote schoonmaak, en dan pas de lente.
Hopelijk zijn alle snotvallingen dan ook verleden tijd…