Vanaf
vandaag is het voor mij officieel: het is lente.
Zes dagen
te vroeg om volgens het boekje te zijn, maar zij hebben ze voor mij ingeluid…
Ik verklaar
mezelf:
Ik zag de
eerste stoutmoedig het huis inkomen en onmiddellijk plaatsnemen op een
keukenstoel.
Waarschijnlijk
had de geur van mijn pruttelende tomatensaus haar aangetrokken.
Ik vroeg
haar nog of ze vond dat dat kon, zo ongevraagd aan de tafel komen zitten, maar
ze bleef er stoïcijns bij en fixeerde mij met haar donkere ogen die eigenlijk
niet veel goeds voorspellen.
Maar goed,
ze zat niet in de weg. Ze stoorde mij ook niet in mijn bezigheden, dus ik liet
haar maar begaan.
Ik maakte
de maaltijd af, zonder om te kijken, en zag, toen ik de potten op de tafel
wilde zetten, een lege plek.
‘Ok, die is
ervandoor,’ mompelde ik nog, tot ik een zacht liedje in mijn oor hoorde en haar
door de keuken zag dansen met haar compagnon.
Waar die
vandaan kwam…? Geen flauw idee.
Ze genoten
zienbaar van hun samenspel. Geen tijd meer om in de kookpotten te kijken, er
moest gewalst worden!
Waarschijnlijk
om de eerste warmte te vieren…
We aten in
de zon, achter het glas van het keukenraam, maar daar hadden zij geen ogen
naar.
Ze draaiden
levendige pirouetten, zonder pauzes, zonder moe te worden.
Ik zat hen boven
mijn bord gade te slaan. Zo’n energie… daar kan ik in deze tijd alleen maar op
hopen.
Voorlopig
slaat de voorjaarsmoeheid toe, ongenadig, en dwingt mij om in een paar
versnellingen lager door mijn dag te gaan.
‘Kruipen’
zou een beter woord zijn voor het tempo waarmee ik mij door mijn dagen sleep,
maar de halve eeuw ervaring heeft mij geleerd dat dit een tijdelijke hapering
is.
Daar zijn
zij het voorbeeld van.
Een hele
winter verscholen in donkerte en schaduw en nu, met de stijgende temperatuur, lijken
de batterijen plots weer opgeladen.
Of zijn ze
pas geboren..? Ik weet het niet.
Zo goed ben
ik daar niet van op de hoogte.
De zon doet
hen goed. Zoveel is zeker. En ik heb vandaag ook al iets meer gepresteerd dan
gisteren en de dagen die daarvoor lagen.
Er zit er
één te gluren naar mij, terwijl ik dit typ.
Op mijn
bureau zit ze, slim te wezen.
Ondertussen
is het een traditie geworden dat ik de eerste die ik in dit nieuwe seizoen zie,
ongemoeid laat.
Voor mijn
zielenrust zeker…? Of de zielenrust van al haar voorouders die ik
ongenadig een kop kleiner heb gemaakt…?
Deze mag
blijven leven.
Ze mag me
de hele lange avond aankijken, uitdagen, beschimpen en wat nog meer.
Ik raak
haar met geen vinger aan.
Ze beseft
wellicht niet hoe belangrijk mijn gemoedsgesteldheid voor haar is.
Of ik
morgenvroeg nog zo zen zal zijn, is maar de vraag.
Vandaag
werden ook mijn batterijen al wat opgeladen.
Het zal
morgen een kleine moeite zijn om op zoek te gaan naar mijn aloude vertrouwde
‘terminator’.
Een
plastieken tuig. Simpel. Een steeltje met daarbovenop een rechthoekig fijn
rastertje.
Je mept
ermee en… weg vlieg!
Maar voor
nu is het peis en vree en genieten, mijn vlieg en ik, van onze eerste lentedag.
Ps. De
dochter had er minder moeite mee om de
compagnon te liquideren toen die zich naast haar wilde nestelen in de
zetel.
Zijn graf
ligt onder een sigaret in de asbak…
Mijn vlieg lijkt er niet om te treuren.