donderdag 15 maart 2012

De mildheid van deze dag...


Vanaf vandaag is het voor mij officieel: het is lente.
Zes dagen te vroeg om volgens het boekje te zijn, maar zij hebben ze voor mij ingeluid…
Ik verklaar mezelf:

Ik zag de eerste stoutmoedig het huis inkomen en onmiddellijk plaatsnemen op een keukenstoel.
Waarschijnlijk had de geur van mijn pruttelende tomatensaus haar aangetrokken.
Ik vroeg haar nog of ze vond dat dat kon, zo ongevraagd aan de tafel komen zitten, maar ze bleef er stoïcijns bij en fixeerde mij met haar donkere ogen die eigenlijk niet veel goeds voorspellen.
Maar goed, ze zat niet in de weg. Ze stoorde mij ook niet in mijn bezigheden, dus ik liet haar maar begaan.
Ik maakte de maaltijd af, zonder om te kijken, en zag, toen ik de potten op de tafel wilde zetten, een lege plek.
‘Ok, die is ervandoor,’ mompelde ik nog, tot ik een zacht liedje in mijn oor hoorde en haar door de keuken zag dansen met haar compagnon.
Waar die vandaan kwam…? Geen flauw idee.
Ze genoten zienbaar van hun samenspel. Geen tijd meer om in de kookpotten te kijken, er moest gewalst worden!
Waarschijnlijk om de eerste warmte te vieren…

We aten in de zon, achter het glas van het keukenraam, maar daar hadden zij geen ogen naar.
Ze draaiden levendige pirouetten, zonder pauzes, zonder moe te worden.
Ik zat hen boven mijn bord gade te slaan. Zo’n energie… daar kan ik in deze tijd alleen maar op hopen.
Voorlopig slaat de voorjaarsmoeheid toe, ongenadig, en dwingt mij om in een paar versnellingen lager door mijn dag te gaan.
‘Kruipen’ zou een beter woord zijn voor het tempo waarmee ik mij door mijn dagen sleep, maar de halve eeuw ervaring heeft mij geleerd dat dit een tijdelijke hapering is.

Daar zijn zij het voorbeeld van.
Een hele winter verscholen in donkerte en schaduw en nu, met de stijgende temperatuur, lijken de batterijen plots weer opgeladen.
Of zijn ze pas geboren..? Ik weet het niet.
Zo goed ben ik daar niet van op de hoogte.
De zon doet hen goed. Zoveel is zeker. En ik heb vandaag ook al iets meer gepresteerd dan gisteren en de dagen die daarvoor lagen.

Er zit er één te gluren naar mij, terwijl ik dit typ.
Op mijn bureau zit ze, slim te wezen.
Ondertussen is het een traditie geworden dat ik de eerste die ik in dit nieuwe seizoen zie, ongemoeid laat.
Voor mijn zielenrust zeker…? Of de zielenrust van al haar voorouders die ik ongenadig een kop kleiner heb gemaakt…?
Deze mag blijven leven.
Ze mag me de hele lange avond aankijken, uitdagen, beschimpen en wat nog meer.
Ik raak haar met geen vinger aan.

Ze beseft wellicht niet hoe belangrijk mijn gemoedsgesteldheid voor haar is.
Of ik morgenvroeg nog zo zen zal zijn, is maar de vraag.
Vandaag werden ook mijn batterijen al wat opgeladen.
Het zal morgen een kleine moeite zijn om op zoek te gaan naar mijn aloude vertrouwde ‘terminator’.
Een plastieken tuig. Simpel. Een steeltje met daarbovenop een rechthoekig fijn rastertje.
Je mept ermee en… weg vlieg!

Maar voor nu is het peis en vree en genieten, mijn vlieg en ik, van onze eerste lentedag.

Ps. De dochter had er minder moeite mee om de compagnon te liquideren toen die zich naast haar wilde nestelen in de zetel.
Zijn graf ligt onder een sigaret in de asbak…
Mijn vlieg lijkt er niet om te treuren.


Geen troost...


Ik ben een moeder.
Ik kan niet anders dan huilen om wat gebeurde.

Mijn hart weegt zwaar nu.
Mijn geest sputtert want hij kan hun pijn niet verlichten, hun gemis niet invullen.
Er is geen troost voor zij die verder moeten.

Armloos.
En woordenloos.


Zij. 
En ook ik.

Ik zwijg, en leef in stilte mee.


zondag 4 maart 2012

Leef-tijd...


Soms schrik ik van mezelf als ik in de spiegel kijk.
Stilaan zie ik de sporen van bijna een halve eeuw, terwijl ik in mijn hoofd nog maar ‘pas’ de man van mijn leven ontmoette en samen met hem de clichématige stappen ondernam van te trouwen, huisje te bouwen en gezinnetje te beginnen.
Onze eerste blikken wisselden we nu al eenendertig jaar geleden…

Heel af en toe ervaar ik een kleine vlaag van paniek als ik bedenk dat er nu al meer tijd achter mij ligt dan voor mij. En er is nog zoveel dat ik wil doen.
De jaren vliegen voorbij. Dag na dag, uur na uur, minuten en seconden na mekaar, en er staat geen rem op. Je kunt niet zeggen: en nu ‘stop!’ om eventjes tijdloos de tijd te nemen zonder dat schuldgevoel van weer een stukje leven te hebben verkwist door niets te doen.

Het overkomt mij dat ik tijd een indeling geef die tegelijkertijd boeiend, maar ook relativerend is.
Ik schets een idee:
Mijn grootvader zaliger werd honderd jaar oud.
Zijn leven begon in 1891, en als ik erover nadenk hoe die man zijn wereld heeft zien veranderen, na twee wereldoorlogen, in één mensenleven… Ongelofelijk!
Zijn leeftijd bracht mij bij de volgende bedenking:
Onze tijdrekening start bij het jaar nul.
Zet twintig eeuwlingen zoals mijn grootvader na elkaar ; twintig mensen die elk om beurt honderd jaar worden en je zit aan het jaar 2000.
Doorheen die levens van die twintig eeuwlingen loopt een hele geschiedenis…
Zo’n gedachte vind ik intrigerend.
Tweeduizend jaar herleiden tot een rekensom van 20 keer 100 jaar en tijd lijkt opeens korter te worden…

Het gebeurt dat mijn geest puberale opstoten krijgt, maar dat mijn lijf niet mee wil.
Zo moet het voor ons ma zijn, met haar bijna 88 jaar.
In één jaar tijd: fiets weggegeven, auto weggedaan, looprekje gekregen… Haar wereld beperkt tot haar appartementje en een sporadische uitstap met de auto naar één of andere dokter.
En haar geest hinkt haar lijf, gedwongen, achterna.
Terwijl er nog zoveel dromen in haar ogen liggen, die ze soms uitspreekt.

‘Niets is erger dan gevangen te zitten in je eigen lichaam…’, was wat ze zei.

Daarmee zegt ze alles.
Daarmee weet ik wat mijn, en ieders, dramatische toekomst is.
Tenzij je eerder gaat…