maandag 30 januari 2012

Foute bui...


Ik ben in zo’n foute bui.
Vanmorgen, na mijn obligate kop koffie mét sigaret (Neen, geen speech nodig. Ik weet het… héél fout! En foei! En ook nog een tik op de billen!), mijn oude cd’tje vol zalige ouderwetse crooners gezocht en op volle kracht door de living laten galmen.
What a way to begin the day…!
En passant probeerde ik mijn man tot dansen te dwingen, maar die was niet ‘in the mood’ wegens ‘te druk bezig’.
Dan maar een solootje met ingebeelde partner, midden op de keukenvloer, met één oog op de hoes met titels en het andere gewoon dicht.
Moeilijk, maar te doen, en qua sfeer dicht bij ‘the real thing’.

Er lijkt geen tijd meer te zijn voor romantiek.
Gisteren viel het me nog op, toen we, als schapen in een kudde mensen, werden meegevoerd, mijn man en ik, om de lichtjes in Gent te gaan bekijken. (Ja, ik heb de ‘koppige kop’ doen plooien…)
Straten vol mensen, lange rijen wachtenden voor één of ander spektakel binnenshuis, en dan zou je verwachten dat er hier en daar een innige omhelzing zou te bespeuren zijn, maar neen…
Zelfs het meest feeërieke licht bleek geen invloed te hebben op de romantische ziel waar de mens als enig levend wezen houder van is.
Elk koppel leek een fototoestel bij de hand te hebben. Af en toe hoorde je een: ‘Mooi!’ en dan, hop, het cameraatje in positie en klikken maar!, waarbij de partner, stijf van de kou, geduldig stond te bevriezen tot ook het beeld bevroren was op de geheugenkaart.
Klaar..? Op naar het volgende..!
Sommige mannen hadden een statief bij waar ze de handen vol aan hadden.
Ik beklaag de vrouwen van de mannen met statief.
Eer dat ding opgesteld staat… Eer manlief de juiste kadrering en de correcte sluitertijd heeft bepaald… Enkel oog voor het object en het objectief…Je zou voor minder scheiden, denk ik dan.
Geef me dan maar mijn man, die om de tien seconden zijn neus optrekt (letterlijk!), alle vijf minuten zijn keel –diep- schraapt, soms wat wind lost (u heeft dit niet gelezen!), maar toch mijn hand vasthield, het hele traject, zijn armen om mijn buik sloeg om samen naar omhoog te kijken, mij verwittigde voor putjes in het wegdek, me gedurig vroeg of ik geen kou had,… Die, ondanks zijn ijsvoeten, toch op een terras ging zitten omdat ik zonodig moest roken en dan maar een warme chocomelk dronk in plaats van een biertje.
Ik was er eerst blind voor, voor al die liefdevolle gebaren, en was al van plan om wat commentaar te spuien omdat het naar mijn zin niet romantisch genoeg was…
Tot ik rondkeek, vanop dat koude terras, en al die mensen zag lopen alsof ze koeltjes in een museum liepen, en dan zag hoe mijn man de kou zat te verbijten voor mij…
Als dat geen liefde is…
En plots zag ik er de romantiek van in en voelde ik mijn hart zwellen van trots.
Hij is van mij…

Deze morgen zat die zwelling er nog en vroeg om compleet foute zoetzwemerige muziek en dansen…
Maar te veel, is te veel.
Zeker op een maandagmorgen vol beslommeringen…
Hoewel…
Had de koffer van de auto niet open gestaan buiten op de parking, dan had hij gedanst. Samen met mij op het midden van de keukenvloer.
Dat heeft de verborgen glimlach om zijn mondhoeken verraden.
Ik ken elk trekje van hem.
Zodanig goed, dat zelfs mijn ingebeelde danspartner zijn neus optrok (letterlijk!) en zijn keel diep schraapte en ‘I’ve got you under my skin’  fluisterde in het oor aan de kant waar mijn oog dicht was.
Of was dat de titel van het volgende liedje…?

Soit.
Feit is dat ‘the real thing’ nog op het programma staat voor vandaag, als alle beslommeringen zijn weggewerkt, want ik ben in zo’n foute bui, en die vraagt om lichtjes en dansmuziek...
Straks hou ik dus mijn eigen lichtfestivalletje, mét gepaste croonermuziek.
En het zal er warm zijn en zooo romantisch. 
Zodanig warm, dat onze kinderen zullen zuchten, met een glimlach om hun mond.

Ik hoop dat zij later hun statief thuislaten...

vrijdag 27 januari 2012

Koppige kop...


Vrijdagavond. 
De hond ligt in een halve draai op de zetel, met mijn man ernaast.
Er zit weinig beweging in. Alleen de zapknop wordt nog gemanipuleerd en af en toe hoor ik een geeuw. Moeilijk te zeggen van wie van de twee. Qua decibels zijn ze aan mekaar gewaagd.
Er is vanalles te doen. Er is het lichtfestival in Gent, en ik had twee kaarten voor Gino Sancti voor vanavond maar zo’n uur geleden heb ik beslist dat ik de deur niet uitga.
Geen zin, te moe, te lui..? God mag het weten.
Het gevoel is dubbel.
Mijn benen kriebelen om op stap te gaan, maar mijn hoofd zegt ‘Neen’. En meestal, in zo’n geval, wint mijn hoofd.

Die kop van mij is koppig.
Mijn lijf mag nog zoveel signalen geven dat het er eens uit wil, als mijn kop niet mee wil, blijft het lijf thuis.
En zo zit ik hier een beetje te sakkeren en heen en weer te schuiven op mijn stoel.
Gelukkig moet straks de hond nog naar buiten, en dan moet de kop wel mee want hij weet maar al te goed dat er daarvoor geen uitweg is.
Geen uitweg, maar wel uitstel… Zo lang mogelijk…

Al heel de dag probeert mijn hoofd zich leeg te maken en het wil maar niet lukken.
Gisteren zat het vol. Met woorden, en met stress…, want datzelfde hoofd had een poos geleden voor mij beslist dat ik zou voordragen op Gedichtendag.
Dat doet het ieder jaar. Nu al zo’n tien keer na elkaar. En dan zou je denken: dat went. Maar neen. Iedere keer is het weer een beetje sterven…
Van zodra ik uit mijn vertrouwde hoekje, hierzo, wordt weggehaald, begint de miserie… Hoofdpijn, nekpijn, buikkrampen, klamme handen, zware hartslag, droge mond,…
Ik overleef dat kwartier van voordragen gelukkig wel, en het moet gezegd, het gevoel achteraf is gewoon za-lig! Weg alle spanning en druk!
Je zou het kunnen vergelijken met het gevoel van een dagje shoppen met véél te nauwe schoenen en dat je die bij je thuiskomst mag uitschoppen in de verste hoek van de woonkamer. Zo’n opluchting geeft dat.
Tenminste…, voor het lijf.
Het hoofd blijft maar doordrammen.
‘Het kon beter.’ ‘Je had meer pauzes moeten nemen.’ ‘Je had dat gedicht beter kunnen inleiden.’ ‘Jouw intonatie zat niet goed in dat vers.’. Enzovoort, enzovoort, enzovoort…
Mocht er een stekker aan zitten, ik trok hem eruit!

Ik onderga nu de laatste stuiptrekkingen van een kwartiertje ‘podium’.
Ik zei het toch al? Het is hier dat ik me het best voel, in de buik van mijn vertrouwde huis.
En net nu wil de hond naar buiten…
Kom, koppige kop, doe de benen lopen! (en hou in godsnaam je kop!)

donderdag 26 januari 2012

Gedichtendag. Voor mijn vader...


De lucht die ik proef is vol van vergane winters.
Pomanders nagelen kruidig de weemoed in mijn geest.
Ik meng hun geur met die van smeulend hout
dat in oranje en rood de kamer doet ontgloeden.

Zo was ik kind...
Zo at ik appels, de knieën opgetrokken voor het vuur
terwijl mijn vader “Warum weinst du” zong...

Ik huil voor de tijd die nu tot mijmeren dwingt,
want geen appel smaakt nog hetzelfde
en de stem van mijn vader is al lang niet meer...

maandag 23 januari 2012

Daar, omhoog...


Ik kijk graag omhoog.
Mocht ik bijhouden hoeveel keer per dag ik mijn nek naar achteren plooi waardoor mijn neus als een, nogal zware, rugvin op mijn gezicht komt te staan, dan zou ik wellicht mijzelf verwonderen.
Mijn neus lijkt een min of meer nutteloos instrument wat reuk betreft. Ik vang weinig geuren op.
Zelfs die geuren waarvan de anderen in dit gezin spontaan beginnen te walgen of kokhalzen, daar loop ik vrolijk doorheen. ‘Hoezo, het stinkt hier…? Ik ruik niks!’
Ik mag mijn reukorgaan ‘selectief’ noemen. Hoe bizar dit ook mag klinken, maar sommige lekkere geuren ontgaan me meestal niet. Zoals die van verse friet, of koffie, of van een bedje bloeiende lavendel.
Als ik zou bijhouden hoe vaak per dag ik verrukt ben over een aangename geur, dan mag ik concluderen dat deze wereld wel heel hard moet stinken, want ik ruik meestal niets.

Maar goed, ik kijk dus graag omhoog.
De lucht is er nooit twee keer hetzelfde.
Dat hebben de grote, en kleinere kunstenaars, doorheen de geschiedenis al bewezen.
Blauw is nooit zomaar blauw. Bij grijs geldt dat evenmin. En wat de witte wolkenpartijen betreft, daar zit een heel kleurenspectrum in, om nog over de vormen te zwijgen.
Voor ’s nachts gelden andere bewoordingen.
Dan kijk ik niet naar de lucht, maar naar boven.
Er zijn weinig variaties van ‘donker’.
Met sterren, zonder sterren.
Met maan. Vol, half, in kwartieren…
Dat moeten die kunstschilders doorheen de geschiedenis ook opgemerkt hebben. Ik kan geen werken benoemen waar op de achtergrond het nachtelijk uitspansel in al zijn glorie wordt voorgesteld…
Maar laat dat nu mijn favoriete moment zijn waarop ik mijn nek nog maar eens naar achteren plooi en kijk…
Niets geeft meer rust dan de zekerheid van sterren en maan.
Het is kijken naar verleden en toekomst. Naar de eeuwigheid.
Hoe immens is de ruimte die buiten onze wereld ligt…
Met soms nog een kleine bedenking : ‘en waar zijn de anderen..?’

Op een koude novembernacht in 1992, zat ik naast mijn zus in de auto op weg naar huis.
En weer keek ik naar boven, naar een ster die feller werd en steeds dichter kwam.
Zij zag het ook, mijn zus.
We gingen langs de kant van de weg staan. Stapten uit de wagen en keken.
Een enorme driehoek met drie lichten op elke hoek bleef geruisloos hangen op een vijftigtal meter van ons af.
Het ding kwam stilaan in beweging, stapvoets, zonder geluid en zonder luchtverplaatsing. Ik kon die snelheid volgen en liep een eindje mee.
En even onhoorbaar als het kwam, vertrok het weer, dit vliegding, om in enkele seconden te verdwijnen.
Om het met een cliché als een koe te zeggen: we konden onze ogen niet geloven, mijn zus en ik.
Ik durfde er lang niets over zeggen. Iemand die zo iets bizars vertelt, moest ofwel zat zijn ofwel zot… Zo dacht ik vroeger ook.
Schrijver Marc de Bel mocht hetzelfde ervaren ter hoogte van Kruishoutem, hoorde ik later. Hij noemde het ding ‘een ufo’.
Ik plak er geen naam op. Ik zeg dat ik een vreemde vliegende driehoek zag.
En omdat het waar is, durf ik het hier te schrijven.

Ik geloof niet dat deze ervaring zich ooit nog zal herhalen, maar sedert 1992, kijk ik de nacht in met, iets meer dan normale, interesse.


En ja, de nacht heeft een geur. Onbenoembaar maar intens, en vooral hemels... 
Als een bord versgekookte rijstpap, maar dan anders.
Dat heeft mijn selectieve neus beslist.


woensdag 18 januari 2012

Overvloed


Dit is overvloed.
Hoe jij me eert
en vereert…

Zelfs als ik pissig de pot op tafel smijt
omdat :
weer de bonen verbrand…!
En ik met pruillip en al
mijn klaaglied begin vol huisvrouwengejammer.

En jij, met jouw grote armen en nog groter hart
ze vrolijk plukt
die bonen uit mijn pot.
En smult.
Ze doet verdwijnen in het gat tussen jouw baard,
die grijs onze geschiedenis verhaalt,
en wijsheid draagt
En nu ook een streepje saus…

Overvloed is het,
hoe jij door mijn dagen meandert
en al mijn stomme fouten liefdevol omhelst
ze indijkt,
omwalt,
begraaft
met die mantel…ja
en zonder woordenvloed

Je doet uit liefde.

woensdag 11 januari 2012

Gevaarlijk leven...


Ik ben een voorzichtig mens.
Er gebeurt weinig in mijn leven waarvoor ik een sprong achteruit maak en een gilletje slaak omdat het zo verschrikkelijk gruwelijk of spannend is.
Ik maak ook weinig sprongetjes in de lucht van verrukking..
‘Stabiel’. Zo zou je mijn gang doorheen dit leven kunnen noemen.
Weinig ups en downs. Kabbelend. Geleidelijk glijdend door de tijd.

Heel af en toe bekruipt mij een avontuurlijk gevoel. Dan zou ik uit de band willen springen en gevaarlijk doen. 
Op zo’n moment zou ik eindelijk, vermoed ik, de moed vinden om over mijn eigen grenzen te gaan.
Gisteren nog, toen ik op tv een groep mensen zag die op ontdekking ging in een grot, voelde ik een kleine steek van jaloezie… Zij hebben wel een heel uitdagend leven, dacht ik.
Ze klommen, doken en kropen, en ik zat onderuit in mijn zetel met spanning te kijken. Glaasje wijn erbij, sigaretje…
Vooral bij het duiken, hield ik, samen met hen, mijn adem in.
Ik heb het niet zo voor ondergrondse waters. Voor geen enkel water trouwens. Dus dat zou ik al niet durven…
Er drong zich een gevoel van bewondering op, met onmiddellijk daarna een flinke dosis frustratie omdat ik al zoveel vanuit mijn zetel ‘beleefd’ heb, maar nooit in het echt.

Mijn meest avontuurlijke ervaring, waar ik maanden van tevoren al ongerust in was, was een excursie naar het regenwoud van Lokobe, een eiland naast Madagaskar, waar je met een pirogue over het water naartoe moest roeien en waar je, onder begeleiding van een plaatselijke bewoner, de jungle in mocht.
Ik had al hele scenario’s over dat oerwoud gedroomd –genre Indiana Jones - waar ik, gelukkig, telkens ongehavend uit kwam.
Al van bij het begin van de tocht zag alles er veel braver uit dan in mijn nachtelijke voorstelling. 
Maki’s zijn nu niet echt beesten waar je van huivert. Hun aaifactor ligt hoog. Ze zaten ook hoog.
Onze gids leidde ons verder de jungle in, naar een plek waar het plots wat drukker werd.
Daar hing een boa contstrictor gedrapeerd in een boom die zelfs, na een paar tikken met een stok van onze gids, nauwelijks zijn kop oprichtte.
Dat rook naar toeristenvertier en zo was het ook. Achteraf hoorden we dat dit de dorpsslang was die voor wat spanning en animatie moest zorgen… Een boa onwaardig.
Op die plek liepen we een hele groep Italianen tegen het lijf die, chic uitgedost en met de nodige decibels, zich gedroegen alsof ze gingen shoppen.
Weg magie… En hallo domper op mijn net ontdekte Marco Polo gevoel…
Na de uitgekiende tocht volgde een maaltijd aan lange tafels vol toeristen in een welvarend dorp, volgestouwd met toeristische koopwaar.
Daar werd het een strijd tegen de echt wilde beesten die in zwermen onze vers gekookte langoustines belaagden. Het zag er zwart van de vliegen die er niet anders uitzagen dan die die ik in zomertijden platmep op mijn keukenraam…
We aten er trouwens -zeer gedurfd!...- met onze handen.
De rest van mijn Afrikaanse avontuur ging ik wandelen op ons kleine eiland Sakatia, stak af en toe mijn hoofd onder water om naar de blauwe visjes te kijken, lag op het strand als enige toerist, hield een slakkenrace…
Zalig rustig, en kabbelend gleed de tijd voorbij. Ik weet mijn bestemmingen wel te kiezen…

Waarom ik niet uit een vliegtuig spring, geen berg beklim, geen twintig meter onder water ga kijken, nooit meer dan 120 km per uur rij, nooit eens van een toren spring, liefst een tunnel mijd en altijd de was keurig sorteer (zelfs dan neem ik geen risico’s!)…?
Misschien omdat ‘normaal’ al gek genoeg is voor mij…?
Of uit zelfbehoud…?
Het gevaar ligt achter elke hoek op de loer. Zo moet ik denken, waarschijnlijk…
En zo weerhoudt mijn onderbewuste mij vast en zeker van een gewisse dood.

En toch. Leven is doodgaan. Vanaf dag één begint het proces.
Dus waarom niet, al was het maar één keer, de sprong wagen…?

Maar ik ben een voorzichtig mens.
Het besef geleidelijk aan te sterven, is voor mij al spannend genoeg.
Ik drink er nog een glas op, en neem een sigaretje…
Dat risico durf ik wel aan, gevaarlijk leven vanuit mijn luie zetel.

zaterdag 7 januari 2012

Brief aan Dhr. Torfs...


Naar aanleiding van het nieuwsfeit over, alweer, een pedofiele priester uit Dinant, en waar ik weer danig door geschokt was, haalde ik uit mijn archiefje een brief die ik destijds richtte aan professor Kerkelijk Recht, de heer Rik Torfs.
Hij was te gast in het programma ‘Joos’ op radio 1.
Daags daarvoor zat de woordvoerder van kardinaal Danneels in dezelfde studio om zijn patron te verdedigen tegen de aantijging dat die op de hoogte was geweest van bisschop Van Geluwes walgelijke uitspattingen.
De zaak Van Geluwe kwam toen nog dagelijks in het nieuws, op tv en radio, én bij de man in de straat.
Daarna was er ander nieuws en werd het stil rond die schokkende affaire.

Onlangs verscheen Van Geluwe op de cover van Humo.
Ik kocht die Humo niet. Las ook het artikel niet. Ik heb geen nood aan nog meer details.
Feit is dat nieuwe berichten rond die figuur, niets afdoen aan het leed van zijn slachtoffers.

Ondertussen gaat het circus in Rome door.
De paus zal een resem oude kerkelijken promoveren tot kardinaal.
Wie hielden zij de handen boven het hoofd…?

Nu de brief.
Gepost via de mailbox van Joos, met de vage belofte dat Dhr. Torfs de brieven zou beantwoorden…


Vraag aan Dhr. Professor Torfs,

Ik hoorde gisteren tijdens het programma ‘Joos’ de woordvoerder van kardinaal Danneels, Dhr. Gijbels, stellen dat er vóór de zaak Dutroux ook misbruik door pedofielen was, maar dat men daar niet zo hevig op reageerde.
Alsof hij wil zeggen: de reactie van vandaag is overdreven.
Alsof hij met moeite kan aanvaarden dat ‘de jacht’ op de pedofiele geestelijke geopend is.

De instelling ‘Kerk’ die vanuit Rome zijn volgelingen de levieten leest – nog het liefst over de do’s en don’ts binnen de seksuele relatie – houdt nu zijn hand boven een hoop criminelen die zich jarenlang vergrijpen aan de onschuld zelve: het kind.
Zij denken boete te doen door enkele woorden van verontschuldiging te stamelen, door zich af te zonderen in een rustgevende omgeving en door wellicht vergiffenis te vragen aan hun God in hun gebed, het hoofd gebogen, de ogen dicht om niet te moeten zien…
En hun God, die vergeeft hen wel, want Hij is ‘vergiffenis’.
Levens die verwoest zijn, onschuld die vermoord wordt, daar is geen vergeving voor mogelijk.
Een God die dit vergeeft, is geen verering waardig.
Een beetje realist beseft dat die vergiffenis zich enkel in het hoofd van de dader afspeelt want die God heeft geen stem, of een papier met stylo om het zwart op wit te zetten dat de hemelpoort toch nog open zal gaan voor hen die hun macht misbruikten om het meest fragiele, tot het einde van zijn dagen, te beschadigen.

‘Kerkelijk recht’ houdt de manier in waarop de Kerk georganiseerd is en optreedt. 
Mijn vraag aan u: wat denkt u vandaag, als professor Kerkelijk recht, over de organisatie en de manier van optreden van het instituut ‘Kerk’ wanneer het zelf de ‘heilige’ basisgedachten ‘Heb uw naaste lief gelijk uzelf’ en ‘Behandel de mensen in alles zoals je wilt dat ze jullie behandelen’ met de voeten treedt?
Wat blijft er over wat de moeite waard is om te blijven geloven?

Voor mij is er geen God, geen godsdienst, geen Kerk die nog geloofwaardig is.
Godsdiensten leiden tot machtsmisbruik, oorlogen en zelfs terreur. Je hoort het dagelijks in het nieuws.
De waarheid en het goede liggen binnen onszelf.

Ik kan niet meer om met de gedachte dat een deel van mijn belastingsgeld naar het instituut Kerk gaat en het zo meehelpt in stand te houden.
Waarom krijgt men de mogelijkheid niet om zelf te beslissen of men wil bijdragen of niet?
Zoals het nu is, krijgen geestelijken, via deze bijdrage, een wedde waarmee sommigen, naar ik begrepen heb, hun schuld afkopen van hun slachtoffers…!
Zij mogen vasthouden aan hun positie terwijl ze niets meer of minder zijn dan criminele pedofielen die binnen een gevangenismuur door hun collega-misdadiger bespuwd zouden worden want voor de gemiddelde gevangene is een kind heilig. Dat maakt die misdadiger trouwens een beter mens dan de vertegenwoordiger van de Kerk, en toch ontloopt die de straf die hij verdient…

Dat, omwille van ‘verjaring’, dergelijke misdadigers vrijuit mogen gaan en mogen onderduiken in een abdij, ondanks hun eigen schuldbekentenis, wil er bij mij niet in.
Ik krijg nog met moeite een trappist door mijn strot.
Hij smaakt verdomd bitter.

Ik vraag mij af of de woorden van bekentenis en verontschuldiging er ook zouden gekomen zijn, mochten de feiten niet verjaard zijn…
Want is het niet veel gemakkelijker om te bekennen, wanneer je weet dat er toch geen sanctie volgt…?
Welke macht kan de rechtvaardigheid herstellen...?

Ik hoop op uw antwoord,

Met een groet,

Martine

 (Zoals verwacht, kwam er geen antwoord. Zelfs geen standaard zinnetje.)

donderdag 5 januari 2012

Manuscript, hoofdstuk 2


De regen, die moedige striemende regen die telkens weer mijn gemoed bezingt.
Ik ben een schaduwmens. Daar gedij ik het beste.
Ik hou van grijze hemels en zwarte nachten. Ze zijn mijn zielendekens.
Als plant zou ik een varen zijn aan de voet van een kolossale oude den of eik.
Groen en fris zou ik de tuin zien puffen onder de zon, vol medelijden... want uitgeputte vlijtige liesjes zouden mijn rust verstoren door dood te gaan...
Dat zou ik niet verdragen kunnen.
De dood en haar oneindigheid zijn een ondraaglijke realiteit.
Ze werd mij al vaak opgedrongen.

Het begon met de kuikens die ik als kind rond Pasen kreeg. Een dertigtal, waarvan er meestal de helft de avond niet haalden...
Met een schuldgevoel van hier tot in het hart van de moederkippen organiseerde ik de dag nadien een massabegrafenis. Ieder stijf kuiken zijn eigen graf met heuveltje en kruis.
Voor ieder hoopje sprak ik een gebed uit en smeekte de god van de kippenhemel goed zorg te dragen voor de ontslapen minikippetjes.
Ik sloeg in die tijd nog geen vlieg dood. Hooguit trok ik haar vleugels uit en probeerde haar te temmen. Ontsnappen was voor haar onmogelijk want zelfs met haar zes poten kon ze niet op tegen mijn kleine wijsvinger. Ze stierven altijd nog vóór ze hun naam begrepen. 
Zij kregen geen begrafenis. Hun kruisje zou te klein moeten zijn.
Heel mijn kinderleven zat vol beesten.
Zo hadden we ook een mooi assortiment konijnen. Zevenentwintig bruine en één grijs.
De bruine interesseerden mij niet. Dat ene grijsje wel.
Ik was toen zeven, bond een wortel aan een touw aan een stok en dresseerde mijn favorietje dat “Slabby” heette.
Op de duur luisterde hij.
Dat werd bewezen op de dag dat hij was uitgebroken en mijn moeder tevergeefs wel honderd keer zijn naam had geschreeuwd... Hij kwam niet.
Toen ik thuiskwam van school vertelde ze mij van de ontsnapping.
Ik ging in het midden van de tuin staan en schreeuwde: “Slabby, kom hier!” en het beest kwam vrolijk aangehuppeld.
Ik barstte zowat van verwondering en fierheid.
De andere konijnen zaten, aten en dronken. Soms mochten ze, om beurt, rondhuppelen in het gras, in een ren die mijn vader had ineengeknutseld.
Vanaf het voorjaar tot in de herfst schuimden mijn zus en ik de groene bermen af op zoek naar paardebloemen, en klaver om onze beesten bij te voeren. Soms zaten de kippen ook aan het festijn.
Af en toe aten we op zondag konijn. Zonder pruimen, maar met een saus van wel zes uit de kluiten gewassen uien en een Rodenbach.
De dag ervoor kreeg één van de ‘kudde’ dan een ferme slag in de nek en een messteek in de hals…
Slechts twee keer was ik toeschouwer.
Ik huiverde niet, daarvoor at ik veel te graag konijn en dan was het slachten een onoverkomelijk gegeven…Het feit dat al van het begin van mijn dagen in onze tuin konijnen en kippen werden geslacht, maakte mij min of meer gevoelloos.
Naarmate ik iets ouder werd, zo’n zes à zeven jaar, en dus ook bewuster van het gebeuren, merkte ik bij mezelf een zekere triestheid bij het zien van het naakte konijn dat aan een vleeshaak hing uit te bloeden. Ik had het immers levend gekend…
Niet langer dan een minuut duurde dat, schat ik, en daags nadien was er weer gejuich bij de geur van verse appelmoes want die beloofde gestoofd konijn en dat was, in die tijd, een echt feestmaal.
Op zondag, en bij goed weer, trok ik na het middagmaal erop uit om te gaan ‘vissen’ in een sloot die een eind verderop in de straat lag.
Van mijn moeder had ik een oud vergiet gekregen waar mijn vader een ijzerdraad had aan gespannen zodat ik het kon laten zakken tot op de bodem van het water.
Als een volleerd visser wachtte ik dan een minuutje of vijf vóór het ding weer op te halen en dan vond ik een mix van stekelbaarsjes en kikkervissen in een brij van kroos en andere slootgewassen.
Mijn ‘aquarium’ was een oude koelbox die ik telkens meesleurde op het onderstel van een kapotte poppenwagen.
Heel mijn vissersuitzet stond op mijn eigen plek in het schuurtje waar Slabby zijn hok, versierd met krijttekeningen, zich onderscheidde van de andere, eerder Oostblokachtige, konijnenflats.
Die zondag in het voorjaar van 1969, aten we konijn en ging ik na de maaltijd richting schuur om mijn vissersgerei te halen. Het was mooi weer.
Er lagen wat ingewanden in een open put langs het tuinpad. De botten moesten er nog bij. Ik liep er argeloos langs.
Het met rode klavertjes betekende hok van Slabby stond op een kier.
Ik schreeuwde zijn naam uit, maar hij kwam niet…
Toen kwam het besef… En ik huilde en kokhalsde zo hard tot die tranen zich vermengden met die van mijn verdriet.
Mijn kleine meisjeswereld stortte helemaal in, en zodanig hard en bruut dat ik geen woord meer kon uitbrengen.
Op dat eigenste moment besloot ik een tijdlang niet meer te spreken tegen mijn moeder die ik maar op één manier nog zou bekijken, als de moordenares van mijn konijnenkind.
Ik wist toen niet beter. Ieder konijn was voor haar niet meer dan voedsel, eten voor haar gezin.
Ik had een stuk van Slabby opgegeten.
Ik had gepeuzeld aan zijn botten, vlees van zijn bil geplukt en met mijn tanden en tong langs zijn ribben elk vleesdraadje losgemaakt en over mijn smaakpapillen laten glijden, geslikt, gesmakt, mijn vingers afgelikt… Vlees van tussen mijn tanden gehaald…
Hij hoorde naast de kuikens te liggen, op de officiële begraafplaats, zoals ik het altijd in mijn hoofd had, want ik wist dat alles en iedereen ooit dood ging… Maar daar was het nu te laat voor. Een stuk van hem zat in mijn buik!
’s Avonds sprak ik in tranen mijn gebed uit boven het toilet waarin enkele minuten daarvoor de verteerde Slabby was gegaan. Iets doen is beter dan niets doen, moet ik toen gedacht hebben.
Het kartonnen kruis beplakt met madeliefjes propte ik in het wc-gat dat donker gaapte tot ik plots bedacht dat ik beter naast de kuikenheuveltjes op mijn begraafplaats had gekakt...
Ik repte mij naar de tuin, maakte een kuiltje, hurkte neer en forceerde mijn darmen tot het vrijgeven van nog een laatste drol...
Het heuveltje werd hoger en groter dan dat van de kuikens. Het nieuwe kruis ook.
Ik dwong mijn vader, moeder en zus om naar de begrafenis te komen. Dat kreeg ik wél gezegd en zij durfden niet wegblijven.
Zo stonden wij met zijn vieren te bidden voor een begraven drol die Slabby heette.
Zoals bij de kuikens vroeg ik de god van de dierenhemel om zorg te dragen voor mijn konijn.
Ik hoorde het gegniffel van de aanhoorders die, toen ik in hun richting keek, deden alsof ze in snikken uitbarstten. 
Ik was niet dom. Ik zag wel dat ze veinsden.
Het liefste had ik hen op dat moment gedwongen om ook in het gat hun deel van Slabby terug te geven, maar ik had op die leeftijd ‘niets te willen’, zo werd mij geleerd.
Dus ik zweeg.
De periode van rouwen en stilzwijgen begon.
Ze duurde zeker een hele dag lang. 

dinsdag 3 januari 2012

E 2012...


Het nieuwe jaar kon niet beter beginnen.
Vanmorgen hebben we ons ma bevrijd uit de geriatrie, uit de befaamde kamer 189.
Het deed een beetje pijn om haar kamergenotes achter te laten. De wanhoop stond in hun ogen te lezen, en er zaten een paar tranen voor. 
Ons ma was de 'gangmaker' van de kamer. Zij trokken zich aan haar op.
Ze zullen haar missen, zeiden ze, maar ze hielden zich sterk.
Nog een kus, een knuffel en uitgesproken gemeende wensen voor een snel herstel, en dan richting ‘deur met code’, de vrijheid tegemoet!
Elke dag las ik op die deur dat je moet oppassen dat er geen patiënten mee naar buiten ‘glippen’. Hoe je op een bepaalde leeftijd nog gezwind kan glippen, blijft voor mij een raadsel, maar goed.
Die waarschuwende mededeling wekte bij mij, vooral rond de feestdagen, de revolutionaire gedachte op om de deur wagenwijd open te laten staan, voor ons ma, en misschien nog een paar levenslustige ‘oudjes’ die niet thuishoren in dit ‘wachthuis' en die een feestmaal in familiekring verdienen...
Ik zou dan met de vluchtauto voorrijden en ons ma zou samen met ons aan tafel zitten. 
Ik zou haar na het feestmaal wel braafjes terugbrengen tot ze volledig hersteld zou zijn. Ik zou mijn verantwoordelijkheid echt wel nemen.

Mijn ontsnappingsstrategie zag nooit het daglicht…
Ik heb altijd geleerd de regels te respecteren.
Dat zat zo in mijn opvoedingspakket, samen met het gezegde ‘Geduld wordt beloond.’
En zo was het. De beloning kwam.
Ons ma mocht vanmorgen geoorloofd meeglippen door de deur, en dat gaf een immens gevoel van geluk. Alsof je een puppie hebt gered uit het dierenasiel en mee naar huis neemt…!
Een vreemde vergelijking, ik weet het, maar qua gevoel wel min of meer ‘to the point’, alleen nog véél sterker!

Ik kan me de tijd niet meer herinneren dat ik nog die fonkel in haar ogen zag.
Sinds gisteren, sinds de dag dat ze te horen kreeg dat ze vandaag naar huis mocht, werd ze plots tien jaar jonger!
Ik kan me nog herinneren hoe ze een tijd geleden fier rechtop haar zevenentachtig jaren droeg, maar gaandeweg zich van meubel tot meubel moest slepen om de kamer door te komen...

Vanmorgen liep ons ma rechtop.
Fier en rechtop.
En met een jeugdige glimlach liet ze de deur met code E 2012 zachtjes achter zich dichtglippen, het nieuwe jaar tegemoet…