Vermoedelijk weegt de grijsheid van de hemel op mijn gemoed.
Het lijkt of de tijd bevroren is. Elke dag ziet er weer hetzelfde uit.
Heel even was er een hoogtepunt, een prik, die de bloedstroom deed
aanwakkeren met de verleiding en het verlangen naar (meer) zon.
Vandaag lijkt het weer alsof dit seizoen nooit meer over gaat en het, in
al zijn eentonigheid, de prille lente heeft verjaagd.
Nochtans heeft de weerkundige lente al, officieel, haar intrede gedaan.
Ik merk daar niets van.
In mijn kinderlijke naïeve kop verwachtte ik eigenlijk een klein
mirakel. Een metamorfose die zich aan mij zou manifesteren op het moment dat ik
die morgen de gordijnen zou opentrekken.
Alles zou geel zijn. Geel van de zon en van de paasbloemhoofdjes of
viooltjes die eindelijk, eindelijk!, zouden doen waarvoor ze geplant zijn.
Niets daarvan.
Het enige geel dat ik hier door het raam kan detecteren is dat van een
verdwaalde spons op de vensterbank en van de tuinslang die nu al maanden
werkloos opgerold tegen de schutting hangt.
Een lading citronellakaarsjes in een grote glazen pot -ook geel- doen hunkeren naar een zwerm muggen die zich tegoeddoen aan het warme zomerbloed.
Je zou er zowaar echt naar verlangen!
Ondertussen drink ik warme thee met honing. Bloedhete thee, want waar
dit seizoen zo goed in is, is in het verkleumen van een lijf.
Dit lijf sputtert nu al weken. Spierpijnen, krakende gewrichten,
ontstoken sinussen en een hoest die maar niet over gaat.
Met mij zijn er blijkbaar velen die, in deze tijd van het jaar, last hebben van overvolle luchtwegen.
Ik zie de sporen van hun lijden in kleine slijmerige plasjes liggen op
de weg naar het huis van mijn moeder. Walgelijk!
Je zou vermoeden dat heel de straat, of wijk, enkel bevolkt wordt door
overjarige tbc lijders die, vanwege hun karig pensioentje, zich niet kunnen
permitteren om in de plaatselijke Aldi een pak papieren zakdoeken, of desnoods
keukenrollen (met veel meer papier voor minder geld!) te kopen.
Ze spuwen erop los in alle kleuren… doorzichtig, gelig, groenig, soms
met een vleugje bruin… en elke keer weer midden op het wegdek.
Je zou dus denken dat ze oud zijn en de stap naar links, of naar rechts,
niet meer kunnen opbrengen om hun fluimen in de graskant te mikken en wellicht
is dat ook zo, voor zij die oud zijn.
Maar in deze buurt zijn de oudjes nog op één hand te tellen.
Ze gingen.
Geleidelijk aan maakten ze plaats voor een jongere garde die hun sobere,
maar propere, huisjes innamen en verbouwingsprojecten startten die nog steeds
niet afgewerkt zijn.
Als dit klinkt als een veralgemening, dan kan ik u zeggen, én zweren,
dat hier in deze straat die bewering een waarheid als een weide vol koeien is.
Negentig procent van de ‘woningen in verbouwing’ staan al járen te
wachten op de verderzetting van de werken en zien er bijgevolg krotterig uit,
en vuil. En van de oorspronkelijke tuintjes met kleurige lachende
tuinkabouters, molentjes, mini atomiums en bijhorende bedden vol ouderwetse
dahlia’s, blijft enkel een slagveld over vol sporen van het gevecht tegen de
vooroorlogse bouwmaterialen die nu in stukken en brokken over de overwoekerde
grasveldjes liggen.
Zij die verbouwen zijn niet oud.
Het zijn twintigers, of hoogstens veertigers met tienerkinderen.
Die tieners zie ik regelmatig, in ‘bosjes’ slenteren door de straat.
Je zou vermoeden dat jonge mensen met een zeker schwung door het leven
zouden stappen. Dat ze een lichtere, en snellere tred zouden hebben dan zij die
al langer op deze aardkloot rondlopen.
Maar neen.
Ze slepen hun voeten over de straat, de rug gebogen, neus in de grond,
de inhoud van hun neus op de grond…!
Daar was ik gisteren getuige van.
Één van hen hoorde ik duidelijk de neus optrekken, de keel schrapen en
de snotprop uitspuwen, midden op het wegdek.
Walgelijk!
En terwijl ik ‘dit voorval’ in mijn hoofd probeerde te klasseren als een
alleenstaand en uitzonderlijk feit, kwam een eind verder nog zo’n jong element
de voordeur uit en het eerste wat die deed, was zijn scooter starten en, nog
vóór hij zijn helm opzette, zag ik hem, met de wind mee, een fluim de lucht
inschieten die met een kwak als een slijmerig plasje alweer, midden op het
wegdek, belandde.
Ik voelde iets in mijn keel dat neigde naar kokhalzen. Ik moest een paar
keer slikken om dat gevoel te onderdrukken.
Tegelijkertijd lukt het mij niet om de verontwaardiging en de
verwondering te onderdrukken die het lanceren van die slijmplassen, door zo’n
jonge mensen, bij mij hebben teweeggebracht.
Je zou vermoeden dat er, doorheen de tijd, een zekere evolutie zou
zitten in de waarden en normen én het gedrag van de mensheid, en dan nog zeker
bij de jongere generatie…
En als ik hier veralgemeen… Tja…
Als je op vijf minuten tijd honderd procent bevestiging krijgt…, hoe kun
je zoiets negeren..?
Van die evolutie is hier, in deze straat, geen spoor te bekennen.
Daar zijn de slijmsporen het bewijs van, samen met de sigarettenpeuken,
de lege zakken van chips en de rondslingerende lege blikjes Redbull in de
graskant…
‘Holbewoners zijn het!’, zo dacht ik eventjes, en qua slijmproductie kan
dat kloppen.
De rest van hun afvalproductie is het gevolg van de eeuwenlange evolutie…
‘Terug naar de middeleeuwen…’, dacht ik daarna, met afval in de straten,
hier en daar een stront (zij het van de hondenbeesten, hoop ik!), af en toe een
stinkend riool én een donkere hemel die alleen dat gevoel van grijsheid en
vuiligheid versterkt.
Neen, het geel van de rondslingerende fluimen wekt geen lentegevoel op.
Ik hoop dat de lucht goed betrokken blijft. En dat er straks bakken
regen uit de lucht valt om de straat schoon te spoelen.
Eerst een grote schoonmaak, en dan pas de lente.
Hopelijk zijn alle snotvallingen dan ook verleden tijd…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten