maandag 23 januari 2012

Daar, omhoog...


Ik kijk graag omhoog.
Mocht ik bijhouden hoeveel keer per dag ik mijn nek naar achteren plooi waardoor mijn neus als een, nogal zware, rugvin op mijn gezicht komt te staan, dan zou ik wellicht mijzelf verwonderen.
Mijn neus lijkt een min of meer nutteloos instrument wat reuk betreft. Ik vang weinig geuren op.
Zelfs die geuren waarvan de anderen in dit gezin spontaan beginnen te walgen of kokhalzen, daar loop ik vrolijk doorheen. ‘Hoezo, het stinkt hier…? Ik ruik niks!’
Ik mag mijn reukorgaan ‘selectief’ noemen. Hoe bizar dit ook mag klinken, maar sommige lekkere geuren ontgaan me meestal niet. Zoals die van verse friet, of koffie, of van een bedje bloeiende lavendel.
Als ik zou bijhouden hoe vaak per dag ik verrukt ben over een aangename geur, dan mag ik concluderen dat deze wereld wel heel hard moet stinken, want ik ruik meestal niets.

Maar goed, ik kijk dus graag omhoog.
De lucht is er nooit twee keer hetzelfde.
Dat hebben de grote, en kleinere kunstenaars, doorheen de geschiedenis al bewezen.
Blauw is nooit zomaar blauw. Bij grijs geldt dat evenmin. En wat de witte wolkenpartijen betreft, daar zit een heel kleurenspectrum in, om nog over de vormen te zwijgen.
Voor ’s nachts gelden andere bewoordingen.
Dan kijk ik niet naar de lucht, maar naar boven.
Er zijn weinig variaties van ‘donker’.
Met sterren, zonder sterren.
Met maan. Vol, half, in kwartieren…
Dat moeten die kunstschilders doorheen de geschiedenis ook opgemerkt hebben. Ik kan geen werken benoemen waar op de achtergrond het nachtelijk uitspansel in al zijn glorie wordt voorgesteld…
Maar laat dat nu mijn favoriete moment zijn waarop ik mijn nek nog maar eens naar achteren plooi en kijk…
Niets geeft meer rust dan de zekerheid van sterren en maan.
Het is kijken naar verleden en toekomst. Naar de eeuwigheid.
Hoe immens is de ruimte die buiten onze wereld ligt…
Met soms nog een kleine bedenking : ‘en waar zijn de anderen..?’

Op een koude novembernacht in 1992, zat ik naast mijn zus in de auto op weg naar huis.
En weer keek ik naar boven, naar een ster die feller werd en steeds dichter kwam.
Zij zag het ook, mijn zus.
We gingen langs de kant van de weg staan. Stapten uit de wagen en keken.
Een enorme driehoek met drie lichten op elke hoek bleef geruisloos hangen op een vijftigtal meter van ons af.
Het ding kwam stilaan in beweging, stapvoets, zonder geluid en zonder luchtverplaatsing. Ik kon die snelheid volgen en liep een eindje mee.
En even onhoorbaar als het kwam, vertrok het weer, dit vliegding, om in enkele seconden te verdwijnen.
Om het met een cliché als een koe te zeggen: we konden onze ogen niet geloven, mijn zus en ik.
Ik durfde er lang niets over zeggen. Iemand die zo iets bizars vertelt, moest ofwel zat zijn ofwel zot… Zo dacht ik vroeger ook.
Schrijver Marc de Bel mocht hetzelfde ervaren ter hoogte van Kruishoutem, hoorde ik later. Hij noemde het ding ‘een ufo’.
Ik plak er geen naam op. Ik zeg dat ik een vreemde vliegende driehoek zag.
En omdat het waar is, durf ik het hier te schrijven.

Ik geloof niet dat deze ervaring zich ooit nog zal herhalen, maar sedert 1992, kijk ik de nacht in met, iets meer dan normale, interesse.


En ja, de nacht heeft een geur. Onbenoembaar maar intens, en vooral hemels... 
Als een bord versgekookte rijstpap, maar dan anders.
Dat heeft mijn selectieve neus beslist.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten