zaterdag 10 december 2011

Hier woon ik...

Ik weet niet of ik hier eigenlijk nog wel wil wonen...
Ware het niet dat ik verankerd zit aan de grond, met de daarop gestapelde stenen, die ik mijn 'thuis' noem, dan zou er, denk ik, weinig zijn dat mij hier nog bindt.
Maar dit is de grond waar mijn vader als kind op liep.
Hier speelde hij in korte broek met knikkers die ze een eindje verderop in de straat, in de oude pottenbakkerij, speciaal rolden voor de kinderen in de buurt.
Ik heb er nog eentje gevonden tijdens de grondwerken bij de verbouwing. Mijn eigen schat, want geen goudklomp kan voor mij dezelfde waarde hebben.

Ik hou dus vast aan deze plek.
Hier keek mijn vader, de ogen dichtgeknepen, naar de zon boven de schutting.
Keek hij naar mijn moeder, die als jonge vrouw voorbij kwam fietsen.
Hier werd hij verliefd op haar en, tot de laatste minuut van zijn leven, is hij verliefd op haar gebleven. En zij op hem.
Hier keek hij naar dezelfde maan die ik elke avond bekijk voor ik de gordijnen sluit voor weer een korte nacht.
Ik vind het sowieso een bijzondere gedachte dat elke mens, doorheen de hele geschiedenis, diezelfde zon en maan hebben gezien. En ook de sterren.
Wereldveroveraars, ontdekkingsreizigers, keizers en koningen, de grote kunstenaars,... Ook zij keken naar boven en zagen wat wij nu nog zien. Er zijn nog vaste waarden in dit leven...
Doodgaan is daar één van.
Niets rechtvaardiger dan de dood, want met geld en macht koop je geen langer leven.
Alleen, wannéér die dood komt, is niet altijd rechtvaardig.
Als je van iemand houdt -en al is die nog zo oud- dan komt hij altijd te vroeg.

Mijn vader stierf jong, toen ik net veertien was geworden. De dag na mijn verjaardag.
Ik vervloekte eerst de hemel met al zijn goden en daarna al diegenen die uitblonken in oppervlakkigheid.
Zij die hun tijd verdeden met discussies over schoenen en 'welke kleren?', die zich verkneukelden in de tegenslag van anderen, die roddelden om te schaden, die klaagden over futiliteiten, die spraken over 'hun ouwe'... (Zo spreek je niet over je vader. Dat vond ik het ergste.)
Hun 'problemen' waren de mijne niet. Voor mij was er geen oplossing. Het leed was definitief.

Ze zeggen dat je niet dood bent, zolang er maar iemand aan je denkt.
Ik hou de gedachte aan mijn vader levend.
Dat kost geen moeite. Dat gebeurt spontaan. Elke dag weer.
En tegelijkertijd zorg ik dat ik, zij die mij dierbaar zijn, registreer.
Hun gebaren, hun lach, hun geur... leg ik vast in herinnering, om nooit te vergeten. Zo heeft het verleden mij geleerd.

Daarnet zei ik: ik weet niet of ik hier nog wel wil wonen... En toen bedoelde ik niet, op deze plek, maar in dit land...Want het lijkt of zij die regeren de essentie zijn vergeten en maar doorleuteren, en nog het meest uit eigenbelang.
Zij verdoen hun tijd met discussies over taal en 'welke bevoegdheden?', verkneukelen zich in de tegenslag van de tegenpartij... Roddelen om te schaden, klagen over futiliteiten en spreken over 'Vlamingen' en 'Walen' en 'de allochtoon', terwijl we allemaal gewoon mensen zijn...
Zij ergeren zich aan gebaren, een lach, misschien zelfs een geur, en maken problemen waar er eigenlijk geen zijn.
Hebben zij dan nooit ervaren dat de dood het begin van een ander leven kan zijn?... Wie houden zíj levend...?

Ik weet nu, hier in de buik van mijn huis ligt mijn hele wereld. Op deze plek moet ik zijn.
Hier liggen de roots van mijn vader, van mij, en nu ook van mijn kinderen...
Dus zolang zij er zijn -én met de zekerheid van zon, maan en sterren-  heeft waar ik woon, geen belang.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten